Psalm 116 – Een danklied na grote nood

Deze psalm is een danklied na grote nood. We weten niet wie de dichter is geweest. In de psalm lezen we duidelijk over de drie stukken die we moeten leren kennen op reis naar de eeuwigheid: ellende, verlossing en dankbaarheid. Deze zaken zijn kenmerkend voor het leven van Gods kinderen, in alle tijden en op alle plaatsen. Kennen wij er iets van?

De psalm begint met de woorden: 'Ik heb lief'. De dichter zegt niet Wie hij liefheeft. Het spreekt voor hem vanzelf. Zijn hart is maar met één ding vervuld: met de liefde tot de HEERE. En de taal van de liefde is altijd kort. Van nature is die liefde tot God er in ons leven niet. Daarvoor is een Goddelijk genadewonder nodig. Dan mag het zijn: 'Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft.'

De dichter geeft ook aan waarom Hij de HEERE liefheeft. Hij zegt: 'Want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen, Hij neigt Zijn oor tot mij.' 'Horen' wil zeggen dat God verstaat wat de dichter zegt. 'Neigen' betekent dat de HEERE Zich overbuigt om nauwlettend op de stem van de dichter te merken.

De man die hier aan het woord is, doorleeft zijn ellende. Hij heeft het over banden des doods. Zo verkeerde David eens in grote nood in de woestijn Maon. Koning Saul achtervolgde hem, zoals jagers met honden een hert omsingelen. Hij kon geen kant meer op en had de dood voor ogen. Ook de angsten der hel hebben de dichter getroffen. Hij ervaart iets van de ontzettende scheiding die er door de zonde gekomen is tussen God en zijn hart.

Verder vindt hij benauwdheid en droefenis. In de algemene overtuiging van Gods Geest kan er grote benauwdheid zijn. Het zaligmakende werk van Gods Geest heeft als kenmerk: benauwdheid én droefenis. Die droefheid is er, omdat er liefde in het hart is uitgestort en we tegen een goeddoend God gezondigd hebben. Deze droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid. Die uitgestorte liefde doet de Naam des HEEREN aanroepen en smeken: 'Och HEERE, bevrijd mijn ziel!'

De dichter kent ook iets van de verlossing. 'De HEERE is genadig en rechtvaardig; en onze God is ontfermende' (vers 5). Hij is genadig en rechtvaardig. Nooit genadig ten koste van het recht, maar altijd met behoud van het recht. Het geheim ligt in de Zoon van God, de Heere Jezus Christus. Zijn Naam ligt verborgen in psalm 116. Hij is naar Golgotha gegaan om daar te voldoen aan Gods recht. Nu kan God Zich om Christus' wil ontfermen over ellendigen. Wonderlijk geheim: God kan genadig zijn, omdat Hij rechtvaardig is. Omdat de HEERE de zonde strafte aan Zijn lieve Zoon, kan Hij Zijn genade schenken aan verloren zondaren. Zo is er genade door recht.

Deze Zaligmaker heeft het Hallel - de psalmen 113 tot en met 118 - samen met Zijn discipelen in de Paaszaal gezongen in de nacht van Zijn lijden. Ook psalm 116 heeft de Borg op Zijn lippen genomen. In Hem zijn de woorden van deze psalm vervuld: banden des doods, angsten der hel, benauwdheid en droefenis. Zo heeft Hij de verlossing verdiend voor mensen in de banden, die niet anders kunnen roepen dan: 'Och HEERE, bevrijd mijn ziel!'

Tenslotte de doorleving van de dankbaarheid. Dat is ook heel duidelijk in deze psalm: Wandelen voor het aangezicht des HEEREN, de beker der verlossingen opnemen, de Naam des HEEREN aanroepen, de geloften betalen, offeren een offerande van dankzegging… En het loopt uit op het 'Hallelujah, looft den HEERE!' (vers 19). Hier bij ogenblikken en straks voorgoed. Dan zijn de ellendigen voor eeuwig verlost. Dan gaan onwaardigen eeuwig eindigen in God. In de voorhoven van het huis des HEEREN, in het Jeruzalem hierboven. En dan zal eeuwig het 'Hallelujah' mogen klinken tot de lof des HEEREN. Ook uit onze mond?

Ds. S. Maljaars, Meliskerke