John Knox - De hervormer van Schotland (36)

Het is aan hem te zien dat hij het erg benauwd heeft. Maar de jongen die daar in de bedstee zit en alles gehoord heeft, heeft het niet minder benauwd.
'Naar het klooster!' zucht hij, 'maar dat zal nooit gebeuren. Ik heb die heren door. Jack in een klooster en alle bezittingen van sir Mac Tomkins vervallen dan later natuurlijk aan de kerk. Mooie paters zijn het. Maar ze moeten vlug zijn, als ze Jack in een klooster willen stoppen. Nooit, nooit, nooit.'
De jongen moet zich beheersen. Hij zou het willen uitschreeuwen van woede. Maar hij begrijpt gelukkig dat hij daarmee zijn hele spel zou bederven. Hij moet vluchten; dat is het enige wat erop zit. Hoe dat precies moet gaan, weet Jack op dat ogenblik nog niet, maar hij moet hier weg, voordat die heren hem in een klooster stoppen.
'We begrijpen dat het u overvalt', hoort hij Benedictus weer zeggen, 'daarom hoeft u niet meteen een besluit te nemen. Denk er maar eens rustig over na, praat er maar eens over met uw vrouw, maar laat Jack er vooral niets van merken. En geen straf geven als wij weg zijn, waarde sir Mac Tomkins. U doet maar heel gewoon tegen de jongen. Kom, pater Clement, we moeten maar eens vertrekken.'
Meteen staan de heren op.
'Ik zal u uitgeleide doen', zegt Gregory, 'Mike kan wel aan zijn werk blijven.' Hij is zo van streek, dat hij vergeet de heren nog een glas wijn aan te bieden.
Nauwelijks heeft het drietal de kamer verlaten of Jack wipt de bedstee uit. Hij is stijf geworden van de ongemakkelijke houding, daarom rekt hij zich eens flink uit.
Maar veel tijd heeft hij daar niet voor, want zodra de geestelijke heren weggereden zijn, zal zijn vader terugkomen.
En dan is vluchten onmogelijk. En op de vlucht gaat hij, dat staat voor Jack als een paal boven water. Snel loopt hij naar het kleine raam in de hoek van de kamer.
Hij doet het open en springt erdoor naar buiten. Behoedzaam loopt hij achter het kasteel langs in de richting van de stallen.
Gelukkig, er is geen enkele knecht aanwezig. In een ogenblik heeft hij zijn pony losgemaakt. Hij werpt een zadel op de rug van het dier en klautert er vlug op. De voorkant van het kasteel moet hij vermijden, dat begrijpt hij maar al te goed. Daar is de kust allesbehalve veilig. Hij moet de bossen in rijden die achter het kasteel liggen. Het is wel een hele omweg, maar dat hindert niet. Jack kent de omgeving op z'n duimpje en hij weet goed wat hij wil. Hij moet naar de linnenwever. Roger is de enige man die hem helpen kan.
En Roger zal hem raad geven. Daaraan hoeft hij geen ogenblik te twijfelen. Roger is immers een Calvinist, een aanhanger van de leer van Calvijn. Dat heeft hij hem zelf gezegd. Daarom kan hij nergens beter heengaan, dan naar Roger. Die zal hem helpen. Als hij het huisje van de linnenwever maar ongemerkt kan bereiken. En dat zal nog niet meevallen, want hij begrijpt heel goed dat zijn vader hem direct na het vertrek van Benedictus en Clement gaat zoeken. En als hij nergens te vinden is, zullen de bedienden eropuit gestuurd worden. Daarom moet hij proberen bij Roger te komen. Die is slim genoeg en zal hem wel uit zijn moeilijkheden helpen.
'Vooruit maar, beestje! Vooruit maar', moedigt hij zijn pony aan. En werkelijk, het dier doet zijn best. Het loopt zo hard het lopen kan en Jack slaakt een zucht van verlichting, als hij eindelijk in de verte het huisje van de linnenwever ziet.

De linnenwever is slim

Als Jack op zijn pony komt aangalopperen, dwars door het bos, staat de linnenwever juist met zijn ezelwagentje klaar om te vertrekken.
De jongen springt van de pony af en hijgt: 'O Roger, wat gelukkig dat … dat jij er nog … eh bent!'
'Maar jongeheer Jack, wat heeft dit te betekenen?' vraagt Roger verbluft. 'Je hebt gereden of het om je leven ging en nu ben je compleet buiten adem. Wat heeft dat toch allemaal te betekenen?'
'Dat zal ik je zeggen, Roger!' begint Jack. 'O, het is allemaal zo verschrikkelijk. Ik moet … ik moet in een klooster ... dat heeft pater Benedictus ... voorgesteld. Maar ik doe het niet, Roger … ik doe het niet. Nooit ga ik in een klooster … Daarom ben ik op de vlucht gegaan ... O, help me, help me, want als vader mij vindt, moet ik in een klooster …'
'Maar m'n beste jongen, waar wil je dan naartoe? Ik kan je hier onmogelijk verbergen. We zouden kans lopen, dat sir Mac Tomkins mijn hele huisje laat doorzoeken en dan wordt je toch gevonden.'
'Ik wil naar Edinburgh!' zegt Jack beslist. 'Als ik daar maar eenmaal ben, word ik wel verder geholpen!'
'Ach jongen, Edinburgh is een grote stad en jij kent er niemand. Wie zou zich daar nu het lot aantrekken van een kleine vluchteling zoals jij?'
'Hoor eens, Roger, ik weet daar een heel goed adres. Ik heb je toch verteld, dat ik mee geweest ben om dominee Knox en Ralph Balfour weg te brengen? Nou, die zijn toen afgestapt bij een zekere William Spalding en daar zou dominee Knox logeren. Die zal mij vast wel helpen ... Maar hoe kom ik in Edinburgh?' laat hij er wat somber op volgen.
'Daar zal ik voor zorgen!' zegt de linnenwever. 'Maak je daarover maar geen zorgen. Ik ben wel vaker dagenlang op reis, dus niemand zal het vreemd vinden, dat mijn huisje gesloten is. Kijk eens, mijn wagentje staat net gereed. Ik wou er juist op uit. Ik heb al wat proviand ingeladen, maar nu zal ik er nog wat bij doen. Nou, wat vind je van mijn plan?'