John Knox - De hervormer van Schotland (33)

Het ene klooster ligt in het zuiden van de stad en het andere in het noorden. Ze worden tegelijk aangevallen, want de beeldenstormers hebben zich in twee groepen verdeeld.
Als de kloosters een beurt gehad hebben, gaat de troep naar de abdij, een bijzonder mooi gebouw, met prachtige tuinen eromheen.
Dit alles gebeurt in de middag, terwijl een groot deel van de burgerij aan tafel zit, om het middagmaal te gebruiken.

Nauwelijks horen de leden van de regering en predikant Knox wat er aan de hand is of zij gaan zo snel mogelijk naar het toneel van de verwoesting.
Knox roept de mensen toe dat zij dit niet doen mogen, maar die luisteren niet. Geschilderde ramen, heiligenbeelden, kunstbeelden en altaarstukken, alles wordt vernield. Zelfs in bloei staande vruchtbomen vallen onder de slagen van het volk.
Ook de welvoorziene kelders van de kloosters moeten het ontgelden. Voedselvoorraden worden eruit gehaald en onder de armen verdeeld. Maar gestolen wordt er niets. Intussen zit Jack in grote angst.
Hij weet niet beter of vader en moeder zijn ook in de kerk geweest. Zij zullen dus gezien hebben, dat hij de aanleiding was geweest, toen hij met een steen de heilige Cecilia van haar neus had beroofd.
Wat staat hem thuis te wachten? Met lood in de schoenen loopt hij naar de stal, waar hij de pony had neergezet, en terwijl in Perth de verwoesting nog in volle gang is, rijdt hij naar huis. Als hij de pony op stal zet, ziet hij het rijtuig staan: kapot. Een paar knechten die daar lopen, vertellen hem dat van de kerkgang niets terecht was gekomen, omdat de voorste as van het rijtuig brak toen de familie nog maar net was vertrokken.
Dat is Jack een pak van het hart. Vader en moeder zijn niet naar de kerk geweest. Ze hebben dus niet gezien dat hij die steen gegooid heeft. Dat valt dus heel erg mee.
Hij moet nu maar zo gewoon mogelijk doen: vooral niets laten merken.
'Ben jij naar de kerk geweest, Jack?' vraagt Mac Tomkins, als Jack binnenkomt.
'Ja, vader.'
'Mooi, dan is er tenminste nog één van ons geweest. Moeder en ik konden niet gaan, omdat juist toen we vertrekken wilden de vooras van het rijtuig brak. Ik had toen nog wel te paard kunnen gaan, maar daarin had ik geen zin meer.'
'Dat is dan maar goed geweest, vader', begint Jack. Hij begrijpt wel, dat hij het gebeurde onmogelijk kan verzwijgen; hij moet er beslist iets over zeggen.
'Hoe bedoel je dat, Jack?'
'Wel, u zou voor niets naar Perth gereden zijn, omdat de mis niet doorging.'
'Is de mis niet doorgegaan? Pater Benedictus zou die leiden. Is die soms ziek geworden?'
'Nee, vader, dat niet. Nee, want hij was in de kerk, maar ineens werden de mensen zo wild. Ze begonnen de beelden stuk te slaan en de schilderijen en het altaar …'
'Wat zeg je daar? Dat lieg je toch zeker, Jack? O, ik heb jou door, rakker! Jij bent helemaal niet naar de kerk gegaan en nu wil jij dat met een fantastisch verhaal wegmoffelen. De beelden stukgeslagen, kom nou toch!'
'Man, wind je niet zo op', komt moeder Ellen ertussen, 'laat de jongen nu eerst eens rustig vertellen. Wat gebeurde er dan, Jack?'
'Ik weet er niet veel van, moeder. Toen de beeldenstorm goed en wel aan de gang was, ben ik de kerk uit gestapt. Ik heb mijn pony gehaald en ben naar huis gereden. Wat er verder allemaal gebeurd is, daar weet ik niets van!'
'Ik ga direct naar Perth. Ik wil precies weten hoe de vork in de steel zit.'
'Nee, Gregory, jij gaat níét naar Perth', zegt Ellen heel beslist.
'Ik ken jou, vadertje. Jij bent opvliegend van aard en je zou zo in moeilijkheden zitten. Als het allemaal waar is wat Jack zegt, dan begrijp je toch wel dat de Calvinisten op het ogenblik baas zijn in de stad. Anders was dit niet gebeurd. Moet jij jezelf daar dan in gaan mengen? Daar komt niets van terecht.'
'Misschien heb je wel gelijk, vrouw', zegt Mac Tomkins, 'en is het beter dat we eerst maar eens nadere berichten afwachten. Zeg Jack, weet jij ook wie er voor de ketters heeft gepreekt?'
'Ja … ja, vader … dat was dominee Knox als ik het goed heb.'
'Net zoals ik dacht!' zegt Gregory grimmig, 'die aartsketter zal de mensen wel weer flink hebben opgestookt tegen onze kerk. Dat ik die vent hier heb laten logeren! Hoe is het mogelijk? En ik heb hem nog met mijn rijtuig naar Edinburgh laten brengen. Ik ben toen wel helemaal stapel geweest.'
'Nee, dat was je niet, Gregory', zegt Ellen kalm. 'Je hebt toen eenvoudig je christenplicht gedaan. Herbergzaamheid is een christelijke deugd en je moet vooral niet vergeten dat dominee Knox het leven van je jongen heeft gered!'
'Die redding moet ik dan duur betalen, Ellen.'
'Och, dat weet ik nog niet, ik kan die prijs nu niet zo bijzonder hoog noemen.'
'Nou, maar ik wel. Als ik die Knox toen gevangen had gehouden en hem aan het gerecht had overgeleverd ...'
'Dan was je een grote lafaard geweest, Gregory, vergeet dat niet. Dan zou jij de naam Mac Tomkins lelijk besmeurd hebben, als je dat maar weet!'
Zo kibbelen ze nog een poosje door en Jack vindt dit een prachtige gelegenheid om ertussenuit te knijpen. Hoe minder hij zijn vader ziet, des te beter hem dat lijkt.
Morgen zullen er vast en zeker wel nadere bijzonderheden komen. Hij beeft ervan als hij eraan denkt dat vader zal horen, hoe het eigenlijk was begonnen. Maar misschien heeft niemand hem herkend. In de grote verwarring die ontstond toen hij de neus van de heilige Cecilia eraf mikte, zal men hem wel vergeten zijn. 'Een jongen heeft met een steen gegooid naar de priester en toen het beeld geraakt.' Zo zal het wel worden verteld. Maar wie die jongen is, zal waarschijnlijk nooit bekend worden.