Afgekeurd - Goedgekeurd

De Steen Die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een Hoofd des hoeks geworden.
(Psalm 118:22)

De hoeksteen. Aan een oosters gebouw is die van het hoogste belang. Hij moet twee muren die haaks op elkaar staan, bij elkaar houden. Een soort fundering die het gebouw moet beschermen tegen storm en regenvlagen.
Zoals de hoeksteen het gebouw draagt en steunt, zo is Christus het Fundament van Zijn Gemeente. Hij is de Rots waarop Zijn Gemeente gebouwd is en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Wàt er ook gebeurt, het vaste Fundament Gods stáát!
Maar dat die Steen er ligt is niet vanzelf­sprekend! Want de bouwlieden hadden die Steen afgekeurd. Ze konden Hem niet gebruiken. Ze vonden Hem ongeschikt.
Ze doemen voor ons oog op: de oversten van de joden, de ouderlingen, de overpriesters, de schriftgeleerden. Hij is des doods schuldig! Kruist Hem, kruist Hem!
En ze konden weten wat ze deden. Want de Heere Jezus Zelf heeft het hun gezegd toen Hij de gelijkenis had uitgesproken van de boze landlieden die de zoon buiten de wijngaard wierpen: "Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De Steen Die de bouwlieden verworpen hebben, is geworden tot een Hoofd des hoeks?"
Hoe kwam het toch dat de bouwlieden van Israël deze Steen afkeurden? Wel, omdat Hij niet overeen kwam met de voorstelling die ze van Hem gemaakt hadden. Ze verwachtten een held die verlossen zou, maar Hij was een worm en geen man. Ze verwachtten een koning die op een paard zou rijden, maar Hij kwam Jeruzalem binnen op een ezel. Wat moesten ze beginnen met zo'n Messias? Bovendien, ze waren door Hem op hun tenen getrapt. In plaats van hun raad, hun advies te vragen, slingerde Hij hen in het gezicht: "Wee u, gij Farizeeërs en Schriftgeleerden, blinde leidslieden der blinden..."
Vreselijk, hè, dat de bouwlieden, de officiële leiders van Israël, de door God ge­geven Steen hebben afgekeurd… Ja, maar hebt ú een plaatsje voor Christus? Kunt ú deze Steen gebruiken? Past Hij in úw bouwplan? Met onze godsdienstigheid en rechtzinnigheid zijn we toch óók vijanden van het kruis? Er is toch voor alles plaats in ons leven, behalve voor Hem?
Wàt een wonder, die Steen, zo smadelijk' verworpen, is door God gelegd tot een Hoofd des hoeks. Ze hadden Hem weggeworpen, uitgeworpen, naar de heuvel van de misdadigers. En ze dachten dat ze nu van Hem áf waren. Maar op de derde dag ging het graf open. Kwam de Vorst des levens tevoorschijn uit de plaats van de dood. De Steen, op aarde afgekeurd, is in de hemel goedgekeurd. God heeft Hem opgewekt uit de doden. Hem gegeven alle macht in hemel en op aarde. Hem een Naam gegeven boven alle naam. De meest verachte Steen is de meest belangrijke Steen geworden. Het middelpunt en het sieraad van Zijn Gemeente.
Als de Vader Hem zo uitermate verhoogd heeft, zouden wij Hem dan ook niet uitermate moeten verhogen? Als HIJ de ereplaats gekregen heeft in Zijn Gemeente, zou Hij dan ook niet de hoogste plaats moeten hebben in ons leven?
Die Steen, door mensen verworpen, wordt nu zo dierbaar voor het geloof. Op Hem moet ons Levenshuis gebouwd worden, wil het bestand zijn tegen de storm van het gericht. Als levende stenen gebouwd tot een geestelijk huis.
Daarover zal Gods Gemeente, nu en straks, zich verwonderen.

"Het is een wonder in onz' ogen,
Wij zien het, maar doorgronden 't niet!''

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 28 maart 1997.

Wijlen ds. W. van Gorsel?