Afbeelding
Foto: Adri van der Laan

Een zootje aal

Aal is geen paling, wordt gezegd, en met hetzelfde recht kan men stellen dat paling geen aal is. In de biologie is de Latijnse benaming voor aal of paling dezelfde, namelijk Anguilla anguilla. Het vrouwtje is iets groter dan het mannetje . Zij leven van insectenlarven, kreeftachtigen en (schrik niet) van dode vissen. Paling kan wel een lengte bereiken tot 125 centimeter. Aal is een zeer merkwaardig biologisch wezen. De vraag doet zich voor of aal een vis is of een slang. Het is een slangvormige vis en de gegevens om dit verhaaltje te beginnen heb ik uit allerlei geschriften opgevist. Paling of aal komt voor in nagenoeg alle zoete wateren van Europa. Bij riviervissers wordt aal als de jonge, de rivieren optrekkende vis, onderscheiden van paling, de volwassen vis die naar zee trekt. Men spreekt dan ook niet van glaspaling, maar wel van glasaaltjes. De doorzichtige glasaaltjes zwemmen of kronkelen vanuit zee de binnenwateren in. Bij de poldersluizen heb ik ze vaak aangetroffen. Volwassen palingen trekken naar zee terug om zich daar te kunnen voortplanten. Het leven van dit dier is eigenlijk één groot mysterie. Ze paaien in de Sargassozee, een groot zeegebied in het Noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan. De Bermuda-eilanden liggen in dit gebied. Deze zee heeft zijn naam te danken aan het daar veel voorkomend Sargasso-wier, een wiersoort dat bessen draagt. Paling trekt, na acht tot tien jaar in zoet water te hebben geleefd, in de herfst naar zee om kuit te schieten in de diepten van de Atlantische Oceaan. Na het paaien keren zij niet terug, maar de jonge glasaaltjes trekken vier jaar later in het voorjaar de rivieren op. Aal kan zich tijdens de trek geruime tijd buiten het water ophouden. Dan zou men weer kunnen denken dat het toch een slang is, terwijl het een vis is.

Met het kruisnet

In elk dorp op Goeree-Overflakkee trof men palingvissers aan. Die mensen beschikten over de benodigde visakten voor een of meer kreken in de polders. Zij visten met fuiken. Fuiken zijn eigenlijk geniale uitvindingen, slim bedacht door handige vissers uit het verre verleden.

Ook met een kruisnet werd paling gevangen. Een kruisnet is een ondiep gelegen, vierkant visnet, dat uitgespannen wordt gehouden door twee gebogen stokken die elkaar kruisen. Met een zwager die het kruisnet hanteerde, ben ik eens een zomernachtje mee geweest. Vissen met een kruisnet kan overigens op elk uur van de dag worden beoefend. Wijlen Jan Buskop heb ik vaak met zijn kruisnet bezig gezien langs de Limiet in de polder Westplaat. Na het vissen legde hij zijn werktuig meestal in de begroeiing van de eeuwkant langs een stukje land dat mijn vader daar in pacht had. Ooit ging mijn overgrootvader Arie Hoogzand met zijn maat Servaas ieder met een kruisnet in diezelfde limiet ter aalvangst. Het was hartje zomer en broeierig weer. Men zegt dat de aal juist onder zulke weersomstandigheden extra actief is, dus het beloofde een goede vangst te worden. Helaas, toen de beide mannen nog maar een poosje hun kruisnet hadden uitgeworpen, naderde een enorme onweersbui. Toen ze nog in het dorp waren, hadden zij het in de verte al horen rommelen, maar ze waren toch van huis gegaan. Onophoudelijk lichtte het en de donderslagen werden luider en luider. In de verte hoorden zij de regen op de gewassen neerkomen en dat geluid kwam steeds dichterbij. Vooral op bietenblad kon men de neer gutsende regen goed horen ruisen. Al spoedig vielen de eerste druppels. Ze waren groot en vormden halfbolvormige blazen op het wateroppervlak. Weldra barstte de bui in volle hevigheid los!

Servaas was bijtijds onder een erwtentol gaan liggen en kon zich ternauwernood beschermen tegen de stromende regen. Arie bleef doorvissen. Hij stond daar zonder paraplu en hij droeg ook geen oliegoed. Telkens haalde hij zijn kruisnet op en maar weinige keren deed hij dat voor niets. De aal kronkelde zijn houten kanis in en kon geen kant meer op. Na elke vangst legde hij het deksel op de kanis, want aal kan zo vlug als een aap wegkruipen en daar had Arie ze niet voor gevangen. Hij stond versteld van de vangst, niet alleen in aantal, maar ook in dikte. Zijn kleding plakte aan zijn lichaam. Toch huiverde hij niet. Onverschrokken bleef hij met zijn kruisnet in de weer en al die tijd bleef het onweren en gieten.

De gedachten van Arie zullen alleen maar uitgegaan zijn naar aal en nog eens aal. Toen de regen eindelijk begon te minderen en het onweer landinwaarts wegtrok, kwam er wat lichtschijnsel van de maan die in haar derde kwartier stond. Er werd tussen de beide mannen geen woord gewisseld. Op de duur werd het droog. De laatste druppels vielen neer. Servaas kwam van onder de erwtentol tevoorschijn. Hij was niet helemaal droog gebleven, maar dat scheelde niet veel. Zijn maat Arie stond doorweekt tot op het bot op de eeuwkant van de Limiet. Die wilde gaan vertrekken, echter niet zonder afscheid te hebben genomen van zijn vriend. Hij pakte de boel bij elkaar, hing de kanis aan zijn schouder en zei: "Mien koanis is vol, besjoer!"

Overgenomen uit 'Een lange lucifer, geschreven door David Hoogzand'. ISBN 90-802486-4-9.