John Knox - De hervormer van Schotland (24)

'Jij moet je mond houden!' klinkt het streng. 'Moeder, geef hem zijn avondeten, dan kan hij naar bed, ik wil hem hier niet langer zien!'
Een halfuur later klimt Jack de trap op naar zijn slaapkamer. Hij houdt de blaker met de brandende kaars in zijn hand. Zodra hij op zijn kamer gekomen is, doet hij de deur secuur dicht, zet de blaker op de tafel en voelt dan aan zijn kiel.
Gelukkig, het zit er nog.
Voorzichtig haalt hij het tevoorschijn. Het is een klein onooglijk boekje. John Knox heeft dit zelf geschreven en hij heeft het Jack cadeau gedaan. 'Als een aandenken aan onze reis', had hij gezegd. 'Lees er maar veel in, Jack!'
'Vermaning aan de christenen' heet het. Jack begint er gelijk in te lezen. Maar hij is te moe om het lang te kunnen volhouden. Het is ook nogal moeilijk, wat hij daar te lezen krijgt. Daarvoor kan hij beter een tijd afwachten dat hij niet zo moe is. En dan komt er nog bij, dat moeder elk ogenblik kan binnenkomen om hem onder de wol te stoppen. Nee, hij moet er nu maar mee ophouden. Maar waar moet hij het verstoppen? Want stel je voor dat zijn vader dit boekje in handen krijgt… Dan zal er wat zwaaien, daar kan hij zeker van zijn.
Hij kijkt zijn kamertje eens rond, maar kan zo gauw geen goede schuilplaats vinden.
'Dan maar onder het stro van mijn bed', mompelt hij, 'morgen zoek ik wel een betere plek.'
Vlug kleedt hij zich uit en nauwelijks ligt hij in bed of daar verschijnt moeder al. 'Zo, lig je er al onder?' zegt ze vriendelijk en terwijl ze hem er stevig onder stopt, fluistert zij: 'Praat nu met vader niet meer over John Knox, Jack. Dan wordt vader boos, dat weet je.'
'Maar dominee Knox heeft toch mijn leven gered, moeder? Die woedende stier zou me anders vast op zijn horens genomen hebben. En ik vind het zo'n fijne man, moeder. U had hem eens moeten horen spreken. Weet u, dat die Ralph Balfour, die bij hem was, naast hem gezeten heeft op de galeien? Die Ralph was fel Rooms, hij was een verrader van de ketters en nu is hij met hart en ziel de Hervorming toegedaan.'
'Houd je nu toch stil, Jack, zulke verhalen moet je niet vertellen, als vader het hoort. Nou, welterusten, jongen, slaap maar lekker.'
Moeder vertrekt en Jack, moe van de lange reis, valt al snel in een diepe slaap.

De volgende morgen aan het ontbijt is Mac Tomkins erg gehaast. Hij vertelt zijn vrouw, dat hij voor dringende zaken even naar Perth moet. Jack hoort het hem zeggen, maar hij durft niet te vragen of hij mee mag. Na wat er de vorige avond is gebeurd, zal hij zeker geen kans maken. Gregory neemt weinig of geen notitie van zijn zoon en daaruit maakt Jack op, dat de bui nog lang niet voorbij is. Zodra hij zijn ontbijt gebruikt heeft, staat Mac Tomkins op.
Hij kust zijn vrouw, bromt wat tegen Jack en loopt naar buiten, waar een knecht al gereed staat met zijn paard. Mac Tomkins springt in het zadel en rijdt in snelle draf naar Perth.
Daar klopt hij aan bij het klooster en vraagt pater Benedictus te spreken. Zodra hij met de pater in zijn spreekkamertje zit, begint hij te vertellen.
'Weet u, eerwaarde, dat John Knox weer in het land is?' vraagt hij met opgewonden stem.
'Nee, dat is me niet bekend. Weet u dat wel zeker, heer Mac Tomkins?'
'Ik lieg niet. Kijk, het kwam zo. Bij schemerdonker was Jack nog op pad om een boodschap voor mij te doen. Hij moet toen aangevallen zijn door een stier, die van de kudde was afgedwaald. Een onbekende wandelaar sprong toen naar voren en gaf het beest zo'n geweldige klap, dat het dier versuft bleef staan. Die vreemdeling en zijn vriend, die hij bij zich had, hebben de stier naar de kudde teruggejaagd en zodoende is het leven van Jack gered.
Omdat het al donker begon te worden heeft mijn zoon de beide mannen meegenomen naar mijn kasteel. Wij hebben die twee uit dankbaarheid flink onthaald en nachtverblijf gegeven. Dat is ook niet meer dan onze plicht. Ze vertelden me dat ze op reis waren naar Edinburgh en ik bood hun aan om ze daarheen met mijn rijtuig te laten brengen. Dat namen ze graag aan, maar laat die ene kerel dan ineens vertellen dat hij John Knox is. Die andere bleek een galeiboef te zijn, een ketter, zoals Knox. U begrijpt, eerwaarde, dat ik bijna door de grond zonk van schrik. Daar had ik zowaar de grootste ketter van Schotland onder mijn dak!
Ja, wat heb ik gedaan? Ik had eenmaal mijn woord gegeven en dat wilde ik niet breken.'
'Tegenover ketters is dat niet zo erg, dat weet u toch, mijn zoon?'
'Best mogelijk, eerwaarde, maar die jongen was zo blij dat hij gered was en mijn vrouw was zo dankbaar, ik durfde niet meer terug te krabbelen.'
'Jammer, erg jammer, Mac Tomkins. U hebt knechten genoeg, u had die kerel gevangen moeten nemen.'
'Misschien wel, maar eerlijk gezegd: ik durfde dat niet, eerwaarde. Hebt u die John Knox weleens gezien?'
'Gelukkig niet.'
'Dat zegt u goed. Ik verzeker u dat die kerel een paar ogen in zijn hoofd heeft, om bang voor te worden. Goed, ik wilde dus mijn woord houden. Maar een spijt dat ik daarvan heb, spijt, dat is niet te zeggen. Omdat hij Jack het leven had gered, wilde die jongen mee naar Edinburgh. Toen wist ik nog niet met wie ik te maken had, dus ik vond het prima. Kort en goed: hij is mee geweest. Komt hij gisteravond terug en, het is niet te geloven, eerwaarde, maar hij is al een halve ketter geworden. Hij was weg van die Knox. Die had zo mooi met hem gepraat en herhaaldelijk had hij gezegd: "Jack, jongen, onthoud dit goed en vergeet het je hele leven niet, dat alleen het bloed van de Heere Jezus ons kan zalig maken. Geen heiligen, geen goede werken, geen moeder Maria, alleen de Heere Jezus is de volkomen Zaligmaker." Wat zegt u van zoiets?