De bekering van de Moorman

Hand. 8:26-39

Alleen vanwege Gods welbehagen worden zondaren zalig. Dat zien we in de geschiedenis van de Moorman. Als er één was, die alles tegen had om zalig te worden, dan hij wel. Hij lag onder een drievoudige vloek. De vloek in zijn bondshoofd Adam. De vloek over zijn stamvader Cham. En de vloek, die te maken had met zijn gesneden-zijn. Hij had zich, tot oneer van zijn Schepper, van zijn mannelijkheid ontdaan. Daarvan heeft de Heere gezegd: Die uitgesneden is aan de mannelijkheid, die zal in de vergadering des Heeren niet komen. Hij had dus alles tegen. En toch zal juist hij zalig worden. Want hij had God mee.
Lezer(es), ook wij hebben evenals de Moorman alles tegen om zalig te worden. Maar welzalig degene, die God mee heeft in Zijn verkiezend welbehagen. Want die zal zalig worden!

Ondanks zijn voorname positie was de Moorman ongelukkig. Hij miste God! Dat had Gods Woord hem geleerd. God werkt nooit buiten Zijn Woord om. Hoe deze man in Morenland ermee is bekend gemaakt weten we niet. Dit wel: vanuit een levend gemis was hij zoekend gemaakt. Kijk maar naar de vruchten. Hij gaat op reis naar Jeruzalem. Hij geeft zijn positie eraan. Hij moet aan alles leren sterven, om gebracht te worden tot die roep: Geef mij Jezus!
Hij gaat naar Jeruzalem om te aanbidden. Het gaat hem om God. Wonderlijk, hè? Als God in je werkt door Zijn Geest, dan gaat het niet meer om iets van jezelf. Zelfs niet om je zaligheid. Dan gaat het je om God. Om Hem te dienen. Dát dreef de Moorman naar Jeruzalem.
Daar aangekomen wacht hem evenwel een bittere teleurstelling. De tempeldeuren blijven gesloten. Hij was een gesnedene, door de Wet buitengesloten. Was zijn lange reis dan helemaal voor niets? Nee. De Moorman moest leren dat de Wet hem niet zalig kon maken.

Alles roept hem toe: Houd er toch mee op. De Heilige Geest daarentegen doet hem des te meer zoeken. Niet de drukke, maar de eenzame weg slaat hij in, als hij Jeruzalem verlaat. Om daar de gekochte boekrol - het Woord van God - hardop te lezen, met de begeerte om de God van dat Woord te leren kennen. En Die zal hij leren kennen. Om Zichzelf te openbaren gebruikt de Heere Zijn dienstknecht, Filippus. Deze verlaat de gemeente van Samaria. Hij moet naar de eenzame weg die van Jeruzalem afdaalt. Wanneer Filippus een karavaan ziet, beveelt Gods Geest: Voeg u bij deze wagen. Dan ziet hij, hoe een zwarte Moorman hardop Gods Woord leest. Zonder schaamte voor zijn dienstknechten. Zonder aandacht voor Filippus. Want hij is gevangen door het Woord!

De stilte wordt verbroken: Verstaat gij ook hetgeen gij leest? Wat een vraag! Dat is toch een diepe belediging voor zo'n wijze man? De Moorman wordt evenwel niet boos. Hij is gestorven aan zijn wijsheid. Genade maakt mensen, die het niet meer weten. Die moeten belijden: Ik heb geen verstand van God en Goddelijke zaken. En die tegelijkertijd vragen: Zend mij een uitlegger. Bent u en jij zo'n mens?
De Heere had de Moorman dwaas gemaakt. Hoor maar: Hoe zou ik het toch kunnen verstaan, zo mij niet iemand onderricht? Hij begreep het niet. Nee, daarvan zocht hij de schuld niet in het Woord, maar bij zichzelf. Hij schoof Gods Woord niet als te moeilijk aan de kant. Hij wist: Ik heb een uitlegger nodig. Op verzoek van de Moorman klimt Filippus op de wagen. Al rijdend wordt die wagen tot een tempel. Omdat de Heere er Zelf aanwezig is, door Zijn Woord en Geest.
En Filippus deed zijn mond open, en beginnende van diezelfde Schrift, verkondigde hem Jezus. Filippus' prediking kunnen we samenvatten in één Naam: Jezus. De Moorman las Jesaja 53. Een toepasselijk gedeelte. Want daarin ontmoeten we een gepaste Zaligmaker voor een verloren zondaar. En dat was de kamerling geworden. Als er staat, en Filippus verkondigde hem Jezus, zou Filippus dan de zondeval hebben verzwegen? Zeker niet, want Christus is gekomen om zondaren zalig te maken.
De Moorman was met het recht der Wet bekend gemaakt. Dat leerde hij toestemmen. Geen zaligheid door de werken der Wet. Nu wordt hem Christus gepredikt. Na de Wet klinkt het Evangelie. Ieder woord dringt door de kracht van Gods Geest naar binnen. Wanneer de Moorman water ziet, vraagt hij: Wat verhindert mij om gedoopt te worden? Hij begeert de doop tot bevestiging van zijn zwakke geloof. Filippus zegt: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. Ofwel: Indien je werkelijk je zaligheid buiten jezelf hebt leren zoeken in het Lam Gods, dan zal ik je dopen. Christus alleen is de grond der zaligheid. Wat een les! En de kamerling antwoordde: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. Met die woorden doet hij geloofsbelijdenis. En dat alles door de Heilige Geest. Want niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest.

De Moorman wordt gedoopt. Wanneer hij uit het water komt neemt de Geest Filippus weg. De kamerling ziet hem niet meer. Toch vervolgt hij zijn weg met blijdschap. Want waar Christus tot de ziel komt, daar wordt het ervaren: En zij zagen niemand, dan Jezus alleen. De Moorman mag eindigen in de God van Filippus. Dat is nu de ware aanbidding. Eindigen in de Drie-enige God.
Als vrucht van het werk van Gods Geest reisde de Moorman zijn weg met blijdschap. O, geloof maar dat hij op zijn wagen heeft gezongen. Gezongen van de God zijner blijdschap en verheuging. Want, dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen. Zingt u, zing jij al mee?

Ds. D. Zoet, Ouddorp