John Knox - De hervormer van Schotland (21)

'Heilige Jozef! Ellen, hoor je dat?' roept hij. 'We hebben John Knox in huis, de grootste ketter van heel Schotland! Heilige Jozef, als ik dat had kunnen dromen!'
'Wat zou u dan gedaan hebben?' vraagt John Knox rustig. 'Dan zou ik u met een stok van het erf hebben gejaagd. Misschien had ik Simmy de honden wel laten losmaken.'
'Hei, hei, Gregory', komt moeder Ellen tussenbeiden, 'vergeet jij nu ineens wat die heren gedaan hebben? Ze hebben het leven van onze Jack gered!'
'Dat kan wel zo wezen, Ellen, maar het zijn ketters. Heilige Jozef, wat moet ik nu toch beginnen?'
'Hier heb je mijn stok', zegt Knox. 'Als u wilt, kunt u ons daarmee uw huis uit jagen. Wij hebben op de galeien wel ergere dingen beleefd, nietwaar, Ralph?'
'Zo is het. Hier hebt u mijn stok ook nog, meneer Mac Tomkins!'
'Gregory, je zult toch zeker wel wijzer wezen?' begint Ellen weer. 'Och heren, mijn man bedoelt het niet zo kwaad, het is de schrik, ziet u.'
'Ja maar, Ellen, we hebben ketters in huis en dan is die Knox nog wel de grootste ketter die er op twee benen rondloopt. Als de priesters dat horen.'

'Zullen zij u moeten prijzen om het goede werk, dat u nu doet. De apostel schrijft niet voor niets: "Vergeet de herbergzaamheid niet, want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd."'
'Engelen, engelen, maar u wilt toch zeker niet beweren, dat ketters engelen zijn?' bromt Mac Tomkins.
'Dat weet ik nog zo net niet. Engelen kunnen in allerlei gedaanten verschijnen, dat weet u toch wel. Reizigers herbergen en verder helpen is beslist een goed werk, meneer Mac Tomkins, want al noemt u ons ketters, wij zijn toch zeker ménsen?'
'Ketters, ketters, o lieve Jozef, wat zit ik nou toch in de knoei!' mompelt Gregory.
'Maar dat willen we volstrekt niet', zegt Knox. 'Kom, Ralph, dan nemen we onze stok maar weer op en gaan verder.'
En Knox staat op van zijn stoel; een voorbeeld dat Ralph onmiddellijk volgt.
Maar dan schiet Jack overeind. 'O, alstublieft, heren, blijft u zitten!' roept hij. 'Vader zegt dat wel, maar hij meent het niet zo erg. Toe, moeder, help me eens, u zult toch deze heren niet weer de donkere nacht in sturen?'
'Geen sprake van!' komt dan Mac Tomkins er ineens tussen. 'Ik heb mijn woord gegeven en dat houd ik. Er zijn wel priesters, die beweren, dat je een woord dat je aan een ketter hebt gegeven, niet hoeft te houden, maar daar ben ik het niet mee eens. Nee, het blijft zoals het is afgesproken: u logeert hier en morgen wordt u met het rijtuig naar Edinburgh gebracht. Maar het is een grote schrik voor me, dat wel. Lieve Jozef, wie had kunnen denken, dat ik daar opeens twee ketters in mijn kasteel zou hebben?'

'U hoeft helemaal niet zo te schrikken, meneer Mac Tomkins. Ketters zijn geen duivels, maar mensen, die God willen dienen, zoals Hij dat in Zijn Woord heeft geboden', zegt de dominee.
Heel lang praten ze daarover nog door. Knox probeert aan Mac Tomkins duidelijk te maken, dat de Heere Jezus de schuld van mensen volkomen heeft betaald en dat niemand daaraan iets hoeft toe te voegen.
De kasteelheer luistert wel, maar het is goed aan hem te zien, dat hij het niet met Knox eens is. Hij is bang voor de priesters, dat is het. Maar Jack luistert gretig en als het gezelschap eindelijk naar bed gaat, fluistert hij Knox in het oor: 'Vertelt u mij hierover morgen meer, dominee?'
'Dat beloof ik je, Jack, ik wil dat graag doen!' Daarna gaan hij en Ralph naar hun kamers, waar ze hun vermoeide benen in een heerlijk bed kunnen uitstrekken.

14. 'Waar bent u al die tijd geweest, dominee?'

William Spalding staat op het punt om naar bed te gaan, als er op zijn voordeur wordt geklopt. Hij schrikt ervan! Wie kan daar nu zo laat op de avond nog zijn? Onwillekeurig denkt hij aan politie, want Spalding behoorde tot de Schotten die met de Hervorming zijn meegegaan. Hij is een goede vriend van dominee Knox, die heel wat nachten bij hem heeft doorgebracht. Maar ja, dat is al lang geleden. Waar zou de goede man nu zijn? In geen jaren heeft hij iets van hem gehoord. Ondertussen wordt het kloppen herhaald. Hij zou toch even moeten gaan kijken.

Hij pakt de blaker[1] met de brandende kaars en loopt naar het voorhuis. Maar hij kijkt er wel voor uit om de deur gelijk te openen. Eerst zal hij door het Judas[2] vragen wie er is.
Hij opent het kleine luikje in de deur: 'Wie is daar nog zo laat?'
'Twee galeislaven van St. Andrews!' krijgt hij als antwoord.

Zo'n vreemd antwoord heeft hij nog nooit gehoord. Maar in elk geval is het geen politie en dat is al mooi. Maar die stem, heeft hij die niet vaker gehoord? 'Wie zegt u, dat daar zijn?' vraagt hij nog eens, alleen maar om die stem weer te horen.
'Twee galeislaven van St. Andrews', klinkt het opnieuw. Ha, nu is het duidelijk voor William! Geen twijfel mogelijk: dat is de stem van John Knox. Hij heeft hem nu duidelijk herkend. Onmiddellijk doet hij de deur open. Daar staat inderdaad de forse gestalte van dominee Knox en achter hem ziet hij nog een man, een magere figuur.

Knox begrijpt wat Spalding wil vragen. 'Ik breng een broeder mee, William', zegt hij, 'dit is Ralph Balfour, die meer dan tien jaar op de galeien heeft doorgebracht.'


[1] lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat

[2] Deurspion.