John Knox - De hervormer van Schotland (20)

Nog rillend van de schrik komt de jongen achter het bosje vandaan. 'Ik dank u wel, edele heer', zegt hij tegen de dominee. 'U hebt mijn leven gered. Die stier had het op mij begrepen, omdat ik een rode rok draag, denk ik.'
'Ja, dat zal de reden wel zijn, jongen, maar intussen heb niet ik, maar heeft God je leven gered, vergeet dat niet.'
'Ja, dat is zo, de goede heiligen ...'
'Kunnen je niet helpen, jongen, onthoud dat goed', klinkt het ernstig.
'Nee, misschien niet, maar ik mag u toch wel bedanken? Als u die stier geen klap had gegeven, zou hij mij op zijn horens hebben genomen. Het is al bijna donker', praat hij verder, 'willen de heren met mij mee naar huis gaan? Vader zal heel blij zijn als hij u ook zijn dankbaarheid kan tonen.'
De dominee en Ralph kijken elkaar eens aan. 'Hoe heet jij, jongen?' vraagt de eerste.
'Jack Mac Tomkins, mijnheer, mijn vader is Gregory Mac Tomkins. Wij wonen op het kasteel, dat u daar in de verte ziet liggen. Moeten de heren naar Perth? Maar dat haalt u niet voor de nacht. U kunt veel beter met mij meegaan en bij ons logeren. Ik moest voor vader een boodschap doen, maar ik ben zo geschrokken, dat ik liever naar huis terugga!'
'Nou, Jack, dat willen we graag doen. Je hebt gelijk, het wordt donkerder en het is niet prettig, om dan nog op de weg te moeten zijn.'
Met zijn drieën stappen ze in de richting van het kasteel, dat ze al spoedig bereiken. Daar doet Jack een opgewonden verhaal over het avontuur, dat hij beleefd heeft.
'Ik zou vast en zeker dood geweest zijn, vader, als deze heer', en daarbij wijst hij op de dominee, 'die woedende stier niet zo'n hevige klap had gegeven, dat hij beduusd bleef staan. Mogen deze mannen vannacht hier logeren, vader?'
'Maar natuurlijk, jongen, komt u binnen, heren, en wees welkom in het huis van Gregory Mac Tomkins. Och moeder, wil je de butler* even bellen? Gaat u zitten heren, ja juist, vlak bij het vuur, het is een tamelijk koude avond!'

De beide reizigers zetten zich bij het brandende haardvuur en al snel verschijnt Mike, de butler, die opdracht krijgt de heren een goed maal voor te zetten. Het avontuur wordt nog eens uitgebreid besproken.
Gregory doet een paar sterke verhalen over soortgelijke avonturen, die hij vroeger beleefd heeft en moeder Ellen herhaalt telkens dat zij toch zo dankbaar is voor de redding van haar Jack.
'En de heren waren op weg naar Perth?' informeert Gregory. 'Ik hoorde Jack zoiets zeggen. Nu, daar bent u niet ver meer vandaan.'
'We hoopten Perth vóór de nacht te bereiken', zegt de dominee, 'maar die stad is niet het eigenlijke doel van de reis. Wij willen naar Edinburgh en dat is nog wel even verder.'
'Dat zou ik denken', zegt Mac Tomkins, 'en willen de heren daar te voet heen?'
'Dat zal wel moeten', zegt Ralph. 'We hebben niets anders dan onze benen en ik verzeker u, dat die er al aardig van gelust hebben. We komen namelijk van Dundee af lopen.'
'Heilige Jozef', zucht Mac Tomkins, 'dat is geen kleinigheid. Maar daar weet ik wel raad op, hoor. Jullie hebben het leven van Jack gered. Het is billijk dat ik daar wat tegenover stel.'
'Dat doet u toch al?' meent de dominee, 'we hebben een heerlijke maaltijd gehad en we mogen hier nog logeren ook. Volgens mij hebt u ons al rijkelijk beloond.'
'Zeker, zeker, maar dat is volgens mij echt nog niet genoeg. Morgen laat ik u door Simmy en Jimmy, mijn koetsier en mijn stalknecht, met een rijtuig naar Edinburgh brengen. Als het allemaal een beetje meezit, kunt u daar voor de nacht nog zijn. Zeg nou zelf, dat is toch veel prettiger dan lopen?'
'Dat spreekt vanzelf', zegt de dominee, 'we zijn u zeer dankbaar, want eerlijk gezegd, we konden op den duur niet goed meer op onze benen staan!'
'Dat dacht ik al, dat dacht ik al!' lacht Mac Tomkins, 'maar daarover hoeft u zich nu geen zorgen meer te maken. Slaapt u vannacht maar eens goed en morgen rijdt u samen naar Edinburgh.'
'Mag ik dan mee, vader?' vraagt Jack.
'Nou, het is een hele reis, jongen, en het zal wel diep in de nacht zijn vóór Simmy terug is.'
'Hè toe, vader, deze heren zijn nu immers mijn vrienden geworden en dan moet ik ze toch begeleiden?'
'Jij kunt mooi praten, Jack. Maar vooruit, ik ben zo blij, dat het met die stier zo goed is afgelopen, je mag mee!'
'Fijn!' jubelt Jack, 'dan zal ik u eens veel mooie plekjes wijzen, heren', belooft hij.

Er wordt nog wat heen en weer gepraat over de reis van morgen. Moeder Ellen zal ervoor zorgen, dat er voldoende proviand meegaat en zo zal het een prettige reis worden. Gregory en zijn vrouw zijn zo dankbaar voor de redding van hun zoon dat ze niet weten wat ze doen moeten om het de beide heren naar hun zin te maken.
Maar dan gooit de dominee ineens roet in het eten. 'Nu u ons zo hartelijk behandelt', zegt hij tegen Mac Tomkins, 'hebt u natuurlijk ook het recht te weten, met wie u eigenlijk te doen hebt. Jack heeft ons straks zó onstuimig binnengebracht dat er niet eens gelegenheid was om ons behoorlijk voor te stellen. Maar nu wordt het daarvoor toch hoog tijd. Welnu, ik ben John Knox en dit is mijn vriend Robert Balfour, die meer dan tien jaar op de galeien heeft doorgebracht!'

Het gezicht van Mac Tomkins verandert als bij toverslag. Die laatste naam zei hem niets, maar die eerste naam bezorgt hem kippenvel van schrik. John Knox, de grote ketter? Zijn ogen worden zo groot als schijven worst.

*Hofmeester of huismeester.