Een ernstige vraag aan het eind van de lijdenstijd (II)

'Wie heeft onze prediking geloofd?'
Jes. 53:1a

Ongeveer aan 't eind van de eerste helft van onze meditatie kwam onder andere even Joh. 1:11 aan de orde, namelijk: 'De Heere Jezus is gekomen tot het Zijne (namelijk tot Zijn verbondsvolk!), maar die hebben hem niet aangenomen! Door ongeloof verworpen! Nu citeer ik u echter ook het vervolg: 'Maar zovélen Hem (wel) aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, nog uit de wil de mans, maar uit God geboren zijn!' Die waren er dus toch ook! Daar ga ik nu verder niet op in lezers, maar ik leg u de vraag voor: Die laatsten, bent u dat? Hebt ú de prediking (na o zóveel jaren wellicht!) wèl geloofd? Zeg het eens?

Nú raakt het aan ons, zo'n 2000 jaar later. Nemen wij Hem wel aan? U weet het hè: Wat de Zijnen ten kwade hebben gedacht, dat heeft God ten goede gedacht, door Zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood aan het kruis te straffen! Geloven wij wel de gewisse belofte van God, dat ons al onze zonden juist alleen om Zijn lijden en sterven vergeven zijn? Of zou de vraag van Jesaja ook nú nog actueel zijn: 'Wie heeft onze prediking gelóófd?' Nou? Vertel eens, als er nu, onder de prediking van het lijdens-Evangelie 'een stem klinkt uit de heilige Blaân (Bijbel), van 't Lam, met de zonden der wereld belaân; zoeken wij dan bij de kruispaal wel een veilige wijk (schuilplaats)? Of staan we (langs de kant!) blind, van verre, in onszelf o zo rijk?? Doen wij (hóóguit misschien) als Jeruzalems dochters weleer? Wenen we om de pijn van de lijdende Heere? Maar denken we er niet aan dat wij door onze schuld, Zijn kroon hebben gevlochten en Zijn beker gevuld?' (McCheyne). Zijn wij diep ontroerde toeschouwers wellicht? O, dat ons veilig en zelfverzekerd gereformeerd-zijn toch eens wat meer diepte hàd of kréég! Dat we ònszelf, in plaats van toeschouwer, toch eens zagen meelopen tussen al die vijanden die Christus naar Golgotha sloegen!!

Weet u wat er dan gebeurt, lezers? Wel, dan is het met onze rust gedaan en gaan we 'bij ònszelf' onze zonden en vervloeking bedenken, 'ònszelf mishagen en ons voor God verootmoedigen; aangezien de toorn Gods tegen de zonde zó groot is, dat Hij die (in plaats van ze ongestraft te laten) aan Zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood aan het kruis gestraft heeft!' Deze wetenschap doet met Mc Cheyne gegarandeerd vluchten tot Jezus, Die u gepredikt wordt (1 Kor. 1:21).

'Wie heeft onze prediking geloofd?' Wel, zulken, die het in de lijdensweken moeten belijden: Heere Jezus, die gang had ik moeten maken. Dat kruis had ik moeten dragen! En dan dragen we het ook maar, o wonder, evenals Simon van Cyrene, achter Hem aan! Om er dan op Goede Vrijdag met ontroering achter te komen, dat we wel ònder dat kruis moesten bukken vanwege ons vervloekte ongeloof, maar er niet áán hoefden!! Ziet, deze kruisgang in de lijdensweken, onder de lijdensprediking, wens ik u allen toe lezers, om dan op Golgotha uit Zijn mond te horen: 'Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven!' Zó met Simon van Cyrene over Golgotha naar het Paasfeest te gaan, met deze blijde wetenschap, is dat niet begerenswaardig? Wat zou het toch verschrikkelijk zijn, lezers, als we zo'n Heiland bleven afwijzen! Misschien niet in bruut ongeloof, maar in ongelovige onbewogenheid, bijvoorbeeld onder de prediking van het lijdens-Evangelie! Moge daarom de klacht van Jesaja: 'Wie heeft onze prediking geloofd', in de lijdensweken die heilige onrust in onze harten werken of versterken en ons allen met Augustinus doen belijden: 'Ons hart is onrustig in ons, totdat het rust vindt in God!' 'Dóór Hem, onze Heere Jezus Christus, Die met God en de Heilige Geest, één enig God, leeft en regeert in eeuwigheid!'

Zo vloeien Goede Vrijdag en Pasen inéén en breekt de jubeltoon door: 'Christus is het, Die gestorven is; ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt!' Durft ú het echt aan, om zo'n lieve Kruiskoning af te wijzen? O, om uwer zaligheid wil, doe het niet!! Aarzelt u nòg, lezer? Wel, lees dan nog maar eens hoofdstuk II, artikel 5 en Hoofdstuk III-IV artikel 8 uit de Dordtse Leerregels! Gezegende Paasdagen toegewenst, lezers!

Ds. G. Meuleman, Ouddorp