John Knox - De hervormer van Schotland (12)

Er wordt besloten het kasteel tot het uiterste te verdedigen. Knox leest een gedeelte uit Gods Woord voor en spreekt de vergadering daarna toe. Hij wijst erop, dat wij in alle nood en droefheid onze hoop op God de Heere moeten stellen. De Heere verlaat de Zijnen niet!
Als hij klaar is met spreken, zegt John Lesley: 'U zou St. Andrews moeten verlaten, dominee. Het is nu nog mogelijk. Wanneer u de stad verlaat, kunt u Dundee nog ongehinderd bereiken. Blijft u hier, dan stelt u zich bloot aan al de gevaren en moeilijkheden van een beleg.'
Maar Knox schudt het hoofd. 'Ik denk er niet aan dit te doen, meneer Lesley. Zoals u weet, ben ik de predikant van St. Andrews en ik zou het laf vinden als een herder in het uur van gevaar de kudde in de steek laat en op de vlucht gaat. Als ik dat doe, zou de Heere mij een huurling noemen!'
'Maar dominee, uw leven loopt gevaar!'
'In wiens hand is mijn leven, meneer Lesley? Toch in Gods hand! Welnu, in die hand is het veilig. Wanneer ik mij in Gods weg bevind, ben ik niet bang voor iets op de wereld.'
Het zijn dappere woorden die dominee Knox spreekt en ze geven de heren weer moed.

Zoveel mogelijk wordt intussen het kasteel versterkt voor de naderende strijd. Ralph Balfour moet zijn vrouw en kinderen in zijn huisje achterlaten, want hij moet dag en nacht dienst doen bij de verdediging van het kasteel.
Pim en Tom hebben het heel goed gezien. Die vreemde schepen zijn Franse galeien, die troepen aan land brengen. Ook over land naderen soldaten van de regent en zo duurt het niet lang, of St. Andrews is aan alle kanten door vijanden ingesloten.

4. Naar de galeien

Er wordt wanhopig gestreden om het behoud van St. Andrews. Maar de vijanden zijn te machtig. Ze zijn sterk in aantal en in staat om de stad zowel aan de zeezijde in te sluiten, als aan de landzijde.
Al snel komt er gebrek in de stad; er zijn onvoldoende voedselvoorraden en de Lesleys zien in dat alle verdere tegenstand nutteloos is. Daarom besluiten ze met de vijand te onderhandelen. Die onderhandelingen verlopen naar wens; men wordt het eens over de voorwaarden en op 31 juli 1547 worden stad en kasteel aan de Fransen over­gegeven.
'Zijn de voorwaarden geheel naar uw zin?' vraagt dominee Knox aan John Lesley.
'Wij hebben ervan gemaakt wat ervan te maken viel, dominee. In elk geval hebben we als voorwaarde gesteld, dat men u in vrijheid moet laten. Dat staat zwart op wit en is door beide partijen getekend.'
'Ik dank er God voor', zegt Knox. 'Niet dat ik bang ben voor gevangenschap, maar de zaak van God in Schotland zou lijden door mijn afwezigheid, nu onze oude broeder Wishart er niet meer is.'
'Dat was onze mening ook en daarom hebben wij deze eis als eerste voorwaarde gesteld.'

De belangrijke dag breekt aan waarop de poorten worden geopend en de Franse soldaten als overwinnaars St. Andrews binnenkomen.
De hoofden van de opstand en de meeste ver­dedigers van het kasteel worden gevangengenomen en gebonden op het plein van het kasteel bijeengebracht.
Ook dominee Knox behoort tot de gevangenen. De vijanden waren goed ingelicht. Om hém was het vooral te doen. Men weet heel goed dat hij de ziel is van de Hervorming in Schotland en dat men met zijn gevangenschap meer in handen heeft dan wanneer duizend gewone ketters gegrepen zouden worden.
De soldaten nemen ook Ralph Balfour gevangen. Hij stribbelt geweldig tegen. 'Mannen', roept Ralph, 'het is een vergissing. U moet mij niet hebben, ik ben een trouw zoon van de Roomse kerk!'
'Houd je mond dicht, boer!'
'Ja maar, heus mannen, u vergist zich', houdt Ralph vol. 'Breng mij dan bij de commandant, ik zal hem duidelijk maken wie ik ben. Ik heb de kerk een grote dienst bewezen. Als de commandant het hoort, laat hij mij gelijk los.'
De soldaten lachen om de protesten van Ralph. Ze stoten hem vooruit met het achtereind van hun lansen en of Ralph wil of niet, hij staat al snel op het plein tussen de andere gevangenen.

Het is een droevige stoet, die de poort van St. Andrews verlaat. Ze gaan naar de haven, waar de galeien liggen. Langs de weg staan honderden mensen naar dit sombere schouwspel te kijken.

Vrouw Balfour is erg bezorgd over het lot van haar man. Ze heeft in dagen niets meer van hem gehoord of gezien en na de overgave is Ralph nog steeds niet komen opdagen. Daarom begint de arme vrouw het ergste te vrezen. Daar staat ze nu langs de weg met Pim en Mary en kijkt de stoet van de ellendigen langs.
Opeens trekt Pim haar aan haar rok. 'Moeder, moeder', schreeuwt hij, 'vader loopt er ook tussen! Kijk nou toch, moeder, daar, kijk, recht voor ons!'
Pim heeft gelijk, nu ziet ze het ook. Daar loopt Ralph, met de handen op de rug gebonden, op weg naar de vreselijke galeien.
'Ralph, Ralph!' probeert zij te roepen, maar ze kan het niet. Het is of haar keel dichtgesnoerd zit.
'Toe, Pim, roep jij eens naar vader, ik wil hem nog eenmaal groeten!'
'Vaderrrr …!' roept Pim, maar het geluid van zijn jongensstem gaat in het rumoer verloren.
Maar alsof Ralph voelt dat liefhebbende ogen strak naar hem turen, kijkt hij opeens de kant uit, waar zijn vrouw en de kinderen staan. Ze zien elkaar. Droevig knikt Ralph z'n vrouw toe en er komt een glimlach om zijn mond als hij Pim en Mary ontdekt. Nog een laatste knik …
De stoet is al weer verder getrokken. Ze zien Ralph nog tussen de andere gevangenen voortstappen op weg naar de galeien. Bij een bocht van de weg wordt hij aan hun ogen onttrokken.