Een ernstige vraag aan het eind van de lijdenstijd (I)

'Wie heeft onze prediking geloofd?' Jes. 53:1a

Als deze vraag nu eens niet in de Bijbel stond, lezer, wat dan? Dan zou u waarschijnlijk zeggen: Nou, die emeritus-dominee, dat is ook een zwaarmoedig man. Die gelooft van zijn hoorders of lezers ook niks! Nou, stil maar, lezer, 't is geen vraag van míj hoor; 't is een vraag van Jesaja, die nog wel genoemd wordt: de Evangelist van het Oude Testament!

Het is overigens wel een merkwaardige vraag aan het begin van zo'n hoofdstuk, vind u niet? Zo'n hoofdstuk, waarin het lijdens-Evangelie zo heerlijk klinkt! Oók een merkwaardige vraag, nu we samen leven in de lijdensweken! Weken achtereen werd ons de lijdende Borg en Zaligmaker weer als het ware voor onze ogen geschilderd! We hebben hem (in de geest) weer naar Golgotha zien gaan, met diepe ontroering in ons hart. Want zó gaat dat toch vaak? De Heere Jezus bespot, bebloed, geslagen, bijna bezwijkende onder het kruis, dat ontroert ons best wel eens! Wat is dat alles toch vreselijk! En dat is het ook!! Zóiets zouden wij niet gedaan hebben!! Zeg eens eerlijk, lezer, leeft zo'n gedachte niet héél diep in ons hart? Nee, dat zouden we voor geen geld van de wereld durven zèggen, maar toch…! Zeker, we zijn het met Petrus eens, als hij zegt in Handelingen 4 'dat in waarheid zijn vergaderd tegen Gods heilig Kind Jezus, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls'; maar we zeggen er diep in ons hart achteraan: Ik niet!! En zegt u nu maar eens, lezer, of het zó niet in ons verdorven hart is!? Toch??

Zo is Jesaja's vraag toch niet zó'n merkwaardige vraag!? Integendeel! Let er maar eens op, dat alles wat hij in dit hoofdstuk schrijft over het lijden van de Heere Jezus opkomt uit deze nare vraag (zo u wilt: klàcht): 'Wie heeft onze prediking geloofd?' En nu gold deze klacht natuurlijk àllereerst de hoorders (kerkgangers) van Jesaja's dagen! En dat is geen wonder. Hoor maar eens wat hij zegt in hoofdstuk 6:5: 'Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben en ik woon in het midden van een volk dat onrein van lippen is!' Jesaja (die zichzelf er bij insluit!) preekte dus voor mensen die wel aardig konden práten, maar die de boodschap niet gelóófden! En dat ongeloof zou alleen maar erger worden, want Jesaja voorzag profetisch dat ze de van God gegeven Zaligmaker net zo lang zouden vervolgen, totdat ze Hem aan het kruis zouden hebben geslagen! En dan zou nòg de klacht gelden: 'Wie heeft onze prediking geloofd?' Hij ìs gekomen tot het Zíjne en de Zijnen hebben Hem níet aangenomen! Door ongeloof verworpen! Dàt is wat!

Wist u beste lezers, dat dit laatste 't àllerergste is? Christus door ongeloof verwerpen? 'Die in de Zoon gelóóft, die heeft het eeuwige leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is (dus níet in Hem gelóóft!) die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem!' Is dat even erg lezers. Hèt Middel tot onze zaligheid door ongeloof verwerpen! O, laten we toch eens ophouden met allerlei schoonschijnende uitvluchten aan te dragen, als bijvoorbeeld: 'ja, maar er zal eerst toch wel heel wat met een mens moeten gebeuren!' Of: 'een mens zal toch eerst maar eens onder het recht Gods verloren moeten gaan!' (Dát heeft maar gegolden van Eén hoor, namelijk van onze dierbare Zaligmaker!) Onthoudt maar, lezer, wat ds. C. Smits ooit zei: "Wij moeten de Waarheid niet voorstellen, zoals ze dikwijls op de gezelschappen wordt voorgesteld, maar in overeenstemming met Gods Woord!" Hoe waar sómmige gezelschapuitspraken ook zijn!

Zeker, er gebeurt heel wat, als een zondaar tot bekering komt, maar er móet niks! Denk ik dit verband maar aan een uitspraak van wijlen ds. I. Kievit, die ooit zei: 'We hebben geen God Die wat móet, maar Een Die het dóet! Zullen wij Hem dan de wet voorschrijven? Ik eindig het eerste deel van deze meditatie maar met de bewogen oproep van David: 'Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden! Welgelukzalig zijn allen die op Hèm betrouwen!' Stof tot nadenken genoeg, lezers, voor de komende (laatste) lijdensweek! Ik predik u Christus, de Gekruisigde en de Kracht Gods (1 Kor. 1:23,24b) De geroepenen dat bent ú! (1 Kor. 1:24a) Wat doet ú met Hèm?! Wat vraagt een dichter? Dit: 'Wat doet ú met Jezus, Gods Zoon? (Zo klinkt het op ernstige toon). Zijn uw hart en uw stem, gewijd reeds aan Hem? Wat doet ú met Jezus (de Gekruisigde), Gods Zoon?! Wat is hierop úw antwoord? Wordt vervolgd.

Ds. G. Meuleman, Ouddorp