John

Knox de herevormer van Schotland 12

'Zo, komen jullie me helpen?' vraagt hij. 'Nu, dat vind ik heel best, want mijn ogen worden moe van het turen naar al die knopen en mazen.'
En meteen maakt Robert een beweging alsof hij de jongens zo gelijk aan het werk wil zetten.
Tom kijkt Pim eens aan, alsof hij zeggen wil: 'Nu laat jij mij er mooi in vliegen', en Pim begrijpt dat hij dit misverstand gelijk uit de weg moet ruimen. Daarom komt hij dapper met z'n vraag voor de dag: 'We wilden vragen of we eens boven op de toren mogen klimmen, Robert. Tom komt uit Edinburgh en hij wil graag een keertje vanaf de zeetoren het geweldige uitzicht zien. Daar kunnen we immers zo ver de Noordzee opkijken, toch Robert?'
'Hm, hm', bromt de oude man, 'en jullie zouden willen, dat Robert zijn oude benen eraan waagt en mee naar boven klimt, hè? Maar dat gaat niet, hoor. Ik heb boven niets te doen en daarom houd ik mijn gemak.'
Dat is een lelijke tegenvaller voor de beide jongens. 'Maar we durven wel alleen, Robert', zegt Pim. 'Nou, als dat zo is, ga dan je gang maar. Maar doe vooral voorzichtig hoor, ik zou niet graag hebben dat je een ongeluk krijgt.'

Samen klimmen Pim en Tom de toren op. Robert geeft ze nog wel de raad om vooral langzaam te lopen. 'Als je in het begin vlug tegen de trap oprent, heb je in het eind niet meer genoeg kracht. Dus vooral langzaam!'
Daar gaan ze. Ze blijven heel dicht bij elkaar, vooral als ze wat hoger komen en het steeds donkerder wordt.
Zo'n oude toren is toch wel een griezelig ding, vinden de jongens. Af en toe vliegt er krijsend een kerkuil weg, die in zijn slaap wordt gestoord. Maar ze houden vol, want het prachtige uitzicht boven op de toren zal alle moeite ruim belonen.
Eindelijk zijn ze er. Wat een gezicht is dat! Aan de ene zijde kunnen ze ver, heel ver over Schot­land kijken. Daar ligt Edinburgh en noordelijker zien ze de torens van Dundee. En dan dat weidse uitzicht over de Noordzee, dat is in één woord schitterend.
'Zeg Pim', zegt Tom ineens, 'kijk eens daar, in het zuiden, wat zijn dat voor schepen?' Tom wijst in de richting, waar hij de schepen ziet aankomen.

'Hé, dat zijn wonderlijke schuiten, wat hebben die een vreemde zeilen. En het lijkt wel of ze geroeid worden. Zie je wel, Tom, je kunt duidelijk de roeispanen zien bewegen; als ze uit het water komen, schitteren ze in de zon.'
Nu ziet Tom het ook. 'Welke vlag hebben ze?' vraagt hij. 'Niet de Schotse, dat zie ik wel', meent Pim. 'Maar ook de Engelse niet', zegt Tom.
Ze weten het alle twee niet, maar dat het een heel vreemde vlag is, zoveel is wel duidelijk.
'Het zal toch geen vijand zijn?' Tom heeft zijn vader weleens horen spreken over de mogelijkheid van een oorlog met Frankrijk. De vermoorde kardinaal was immers een vriend geweest van de Franse regering en het zou zomaar kunnen dat zij nu wraak komen nemen.
'Zou je dat denken?' vraagt Pim geschrokken. 'Het is heel goed mogelijk, hè?'
'Maar dan moeten we het gauw tegen de oude Robert gaan zeggen. Kom mee! Als er gevaar dreigt, moeten de mensen gewaarschuwd worden.'

Vlug stappen de jongens door het luik, waardoor ze op de omloop kwamen, en nu gaan ze snel naar beneden. Wel driemaal zo vlug als ze naar boven gingen. Soms slaan ze twee, drie treden over. Weg is hun angst voor de donkere toren, voor de akelige kerkuilen. Gauw naar beneden, de mensen waarschuwen, dat de vijand nadert. Hijgend en happend staan ze even later bij Robert in het kleine torenkamertje.
'Er komen vreemde schepen aan, Robert', zegt Pim, 'en het zijn zulke rare, ze worden geroeid en de vlag die ze voeren, kennen we niet en we denken dat het vijanden zijn. Zouden het Franse schepen kunnen zijn, Robert?'
'Och jongens, wat babbelen jullie nu toch? Dat moeten vissers zijn uit Aberdeen!'
'Nee, Robert, echt niet, vissersschepen hebben we vaak genoeg gezien; dit zijn heel andere!' houdt Pim vol.
Oude Robert is zo goed niet of hij moet ook naar boven. Brommend begint hij de kronkelende trap te bestijgen. Het zal wel niets te betekenen hebben, denkt hij. Maar aan de andere kant voelt hij toch ook het gewicht van zijn taak als torenwachter. Dus dan maar naar boven. De jongens gaan mee.
Nauwelijks is hij op de omloop of met zijn oude valkenogen heeft hij het al gezien. 'Jullie hebben gelijk, jongens! Dat zijn Franse galeien', zeg hij.
'En wat betekent dat, Robert?' vragen Tom en Pim bijna tegelijk.
'Ja, wat betekent dat? Die zullen zeker niet veel goeds van plan zijn. Het is vast en zeker op St. Andrews gemunt! Ik zal tenminste onmiddellijk de heren van 't kasteel waarschuwen.'
De jongens hollen de trap al weer af.
'Zullen we doen wie het eerst beneden is, Robert?' roepen ze.
'Gaan jullie je gang maar, hoor. Als je zeventig bent zoals ik, zal je ook wel wat kalmer aan doen.'
Beneden gekomen stevent Robert regelrecht op het kasteel af.
'Ik ga naar Clipton, hoor', zegt Tom. 'De boer zal er nu wel zijn en ik zal zo gauw mogelijk het kalf in Edinburgh brengen.'
'Dan kunnen de Fransen dat beestje alvast niet pakken!' lacht Pim.
Samen draven de jongens weg. Pim naar z'n moeder om het grote nieuws te vertellen en Tom naar Clipton om het kalf te halen.

Op het kasteel brengt de tijding van oude Robert de grootste ontsteltenis teweeg. Men komt in de kapel van het kasteel bijeen om de toestand te bespreken.
Dominee Knox is er ook. De zaak is duidelijk. De Schotse Katholieke koningin Marie de Guise zit hierachter. Ze komt uit Frankrijk en nu heeft ze de Franse koning Hendrik II te hulp geroepen. De opstandige edelen kan zij niet alleen de baas. De Franse koning stuurt een vloot om de protestanten een lesje te leren.