John Knox - De hervormer van Schotland (7)

Hij kijkt nog even naar de rokende brandstapel en dan naar het kasteel. Daar zit de kardinaal, maar de lach is van zijn gezicht verdwenen. Doodsbleek staart hij naar de plaats, waar enkele ogenblikken geleden Wishart nog stond en zijn verschrikkelijke profetie uitsprak.
De mensen verspreiden zich en Pim rent naar huis. Voorzichtig loopt hij achter de woning om naar het schuurtje. Hij zal weer ijverig gaan hakken, dan zal moeder er niets van merken, dat hij weg geweest is.
Hij rukt de deur open … Daar staat moeder. Ze heeft de bijl in de hand en hakt hout.
'Moeder, ik zal wel …' begint Pim.
'Houd maar op, Pim, jij bent een ongehoorzame jongen. Ik had gezegd, dat je hout moest hakken en je bent stil weggelopen.'
'Ja maar, moeder, ik was zo ongerust over vader. Tom Arlington had gezegd, u weet wel, dat vader een … een verrader is, en ik wilde eens gaan kijken. En o, moeder, het was zo verschrikkelijk … Ze hebben dominee Wishart verbrand, maar hij is een kind van God, moeder, dat weet ik zeker. En vader heb ik ook gezien, hij droeg twee grote takkenbossen naar de brandstapel.'
'Ben jij bij het kasteel geweest?' vraagt moeder streng, maar Pim hoort aan haar stem, dat ze niet boos is.
'Ja, moeder, ik heb alles gezien en gehoord en het was zo verschrikkelijk. Ik zal u alles vertellen, moeder.'
'Dat is goed, Pim, maar nu eerst je werk afmaken, eerst houthakken.'
Moeder gaat het huis binnen en Pim hakt zo hard als hij kan. Telkens als hij een dikke knuppel neemt, denkt hij, dat hij een beul of een soldaat of een kardinaal in stukken hakt. Dat hebben ze allemaal echt verdiend, vindt hij.

4. De weg van de goddelozen

Er breken moeilijke tijden aan na de dood van dominee Wishart. Er is veel beroering in het land. Mensen die altijd al een hekel hadden aan de wrede kardinaal, haten hem nu nog meer en enkelen van zijn persoonlijke vijanden grijpen deze gelegenheid aan om hun woede te koelen op de machtige bisschop.
John Knox staat hier helemaal buiten. Na de dood van zijn oude vriend gaat hij rustig door met prediken, meestal in Edinburgh en hij toont niet de minste angst voor zijn vijanden.
Dit doet ook de kardinaal niet. Hij lacht om de woede van zijn vijanden, al weet hij dat ze een samenzwering tegen hem op touw hebben gezet. Hij heeft immers machtige beschermers. De regent van Schotland is zijn beschermer en met Frankrijk is hij bevriend. Hij denkt: Nee, ik hoef niet bang te zijn voor de boze edellieden. Al zijn de broers John en Norman Lesley de gevaarlijksten. Ook moet ik oppassen voor William Kirkaldy en Pieter Carmichael.

Maar al lacht Beaton om al de drukte van zijn vijanden, in zijn hart is hij toch zeker wel een beetje bang. Hij bedenkt dat het goed is om zijn kasteel te laten versterken. Dat ligt aan de rand van het stadje St. Andrews, goed beschermd door grachten en poorten en door de zeetoren heeft het bovendien verbinding met de zee. Over zee kan ik in geval van nood nog altijd vluchten, bedenkt de kardinaal. Ook is er een klein sluippoortje waardoor ik ongemerkt het kasteel kan verlaten.
Toch vindt hij het verstandig om zijn kasteel nog eens extra te laten beveiligen en dat brengt veel werk met zich mee.
Hierover is niemand zo blij als Ralph Balfour. Na de dood van dominee Wishart is hij een tijdlang ongerust geweest, vooral toen Pim hem verteld had wat Tom Arlington had gezegd. Het was dus bekend geworden dat hij de predikant verraden had, dat hij de oorzaak is van diens marteldood. Natuurlijk had hij zichzelf wel honderdmaal voorgehouden dat hij het had gedaan uit liefde voor de kerk, maar diep in zijn hart weet hij wel beter: zijn geldzucht had hem ertoe gedreven.
En dan dat sterven van de godvrezende leraar. 'Zo sterven de kinderen Gods', had hij menigeen horen zeggen. Z'n eigen jongen had het aan tafel ook gezegd. Ralph heeft het echt benauwd en hij ligt nog vaak halve nachten wakker. Dan ziet hij weer die brandstapel voor zich, dan ziet hij weer die eerbiedwaardige grijsaard en hoort hij hem weer spreken. Ook de profetie tegen de kardinaal komt hem telkens weer in de herinnering.
Het werk aan de versterking van het kasteel komt Ralph best van pas. Het geeft hem de nodige afleiding en hij werkt dan ook tweemaal zo hard als de andere werkmannen.
Maar er zijn nog anderen, die schik hebben in de verbouwing en versterking van het kasteel. Dat zijn de samenzweerders. Zij loeren allang op een goede gelegenheid, om de kardinaal in zijn eigen kasteel te overvallen en die gelegenheid lijkt nu dichterbij te komen dan ooit.
De kardinaal heeft zo'n haast met de versterking van zijn kasteel, dat er bijna dag en nacht aan wordt gewerkt. Zodoende zijn de poorten 's morgens heel vroeg al open en de bruggen neergelaten om de arbeiders in staat te stellen om stenen, kalk en andere bouwstoffen naar binnen te brengen.
In de nacht van vrijdag op zaterdag 29 mei komen de samenzweerders in het geheim bij elkaar en bespreken zij hun plannen. Ze zijn in totaal met zestien man.
Algauw komen ze tot de uitvoering daarvan. 's Morgens vroeg, om drie uur al, wordt er plotseling geklopt op de deur van Ralph Balfours huisje. Dat huisje staat direct naast een van de kasteelpoorten.
Ralph schrikt wakker. Hoort hij het goed? Wordt daar geklopt? Ja, er is geen twijfel mogelijk, want het gebons herhaalt zich. Zijn daar de metselaars al? Het is nog nacht. Wat mankeert die lui nou, om zo vroeg te komen?
Brommend staat Ralph op en gaat naar de deur. 'Wie is daar?' vraagt hij.