Feuilleton John Knox

Ach, welnee, dat kan niet. Opeens staat Pims hart bijna stil. Want wie sleept daar met twee zware takkenbos­sen? Dat is zijn vader. Jawel, dat is niemand anders dan zijn vader. Helpt hij mee een brandstapel gereed te maken? Moest vader daarom vanmorgen zo vroeg weg? Nu ziet Pim het heel goed: ja, hij heeft zich niet vergist: het is vader.
'Vader, vader …!'
'Hier jij, brutale rakker, waar wil jij heen?' Met een ruwe hand wordt Pim plotseling bij de kraag gevat. Het is een soldaat van de lijfwacht van de kardinaal.
De soldaten hadden al een gedeelte van het plein afgezet, maar daarop had Pim niet gelet. Hij wil zijn vader vragen om niet mee te helpen met het verbranden van dominee Wishart. Maar nu kan hij niet bij hem komen. Ineens wordt hij achteruit getrokken en nu staat hij tussen de mensen, die langzaam het plein vullen.
Vanaf het plein tegenover het paleis van de bisschop ziet hij hoe daar de vensters met tapijten, zijden behangsels en prachtige kussens worden versierd. 'De kardinaal en de prelaten kunnen daar straks op hun gemak de terechtstelling volgen', hoort hij een man zeggen.
Het wordt drukker en voller op het plein. Pim denkt aan het hout, dat hij moet hakken. Wat zal moeder boos zijn! Hij had maar eventjes willen gaan kijken, maar nu staat hij hier klem en kan hij met de beste wil van de wereld niet meer terug. Aan alle kanten is hij door mensen omringd. Die praten druk over het verschrikkelijke dat zo dadelijk gaat gebeuren. En Pim hoort meer.
'Ik heb gehoord, dat dominee Wishart in de ge­vangenis nog het Avondmaal had willen vieren', zegt er een, 'maar dat is hem geweigerd.'
'En toch heeft hij het gevierd', zegt een ander.
'Hoezo dan?'
'Het is me verteld door een nicht van me, die familie is van de gevangenbewaarder. Hij heeft het ontbijt dat hem gebracht werd, gebruikt om er het Avondmaal mee te vieren.'
'En mocht dat wel?'
'Och, het is toegelaten en de vrienden van Wishart vierden het mee.'
De brandstapel is ondertussen klaar. Opeens komt er beweging in de menigte. Alle ogen richten zich op de zeetoren, de gevangenis, waarin Wishart zit opgesloten.
Twee mannen met kappen over het hoofd, waarin gaten zijn geknipt voor de ogen, gaan de toren binnen.
'De dominee wordt gehaald', hoort Pim de mensen zeggen.
Inderdaad verlaat even later Wishart zijn gevangenis. Hij heeft een kleed om van zwart laken, waaraan hier en daar zakjes buskruit zijn opgehangen. Zijn handen zijn op zijn rug gebonden. Een touw is om zijn hals gedaan en een ketting om zijn lichaam.
Zo stapt hij tussen de beulen naar de brand­stapel. Daar aangekomen, spreekt hij het volk toe. Het wordt doodstil op het plein, zodat de woorden van de grijsaard duidelijk te verstaan zijn.
Pim hoort hem zeggen dat hij met blijdschap zijn leven geeft om Christus. Er loopt een rilling langs Pims rug. Hij kan niet begrijpen, dat iemand zo kan spreken. 'God roept mij om door de vlammen verteerd te worden. Ik vrees ze niet. Ik weet, dat ik nog vanavond met mijn Zalig­maker Jezus Christus zal zijn. Met Hem zal ik aan het Avond­maal deelnemen. O, Vader in de hemel, vergeef hun, die uit onwetendheid mij ter dood hebben veroordeeld.'
Nu ziet Pim hoe de beul voor de martelaar op de knieën valt en hem vergeving vraagt, voor wat hij hem moet aandoen.
Wishart drukt de beul een kus op het voorhoofd. 'Ziedaar het bewijs van mijn vergeving', zegt hij. 'Doe uw plicht, mijn kind.'
Op de brandstapel binden enkele soldaten hem aan de paal en duidelijk hoort Pim de martelaar bidden: 'Zalig­maker der wereld, ontferm U over mij. Vader in de hemel, in Uw handen beveel ik mijn geest.'
Het hout van de brandstapel wordt aangestoken en de vlammen beginnen omhoog te kringelen.
Voor de vensters van het kasteel ziet Pim de kardinaal en zijn vrienden zitten. De kardinaal geniet zichtbaar van het schouwspel. Daar had hij dan toch eindelijk de gehate ketter, naar wie hij zo lang zocht, op de brandstapel.
De kardinaal vindt zichzelf toch maar een machtig heer. Wie zou de grote kardinaal Beaton durven weerstaan? Niemand, niemand in heel Schotland.
Maar opeens verbleekt de kerkvorst. De martelaar draait zijn hoofd en kijkt naar het raam, naar de kardinaal.
Dan klinkt Wisharts stem ernstig en krachtig: 'Hij, die van een hoge plaats met plezier op mij ziet, zal over weinige dagen op deze zelfde plaats uitgestrekt worden met even veel schande als men hem nu in zijn hoogmoedige houding ziet.'
De mensen kijken elkaar eens aan. Wat is dat nu? Voorspelt de martelaar daar de kardinaal zijn einde? Zeker, daar is geen twijfel aan. De woorden van Wishart kunnen niet op een andere manier worden uitgelegd.
Maar nu is het genoeg geweest. De beul krijgt een wenk en het touw dat Wishart om z'n hals draagt, wordt opeens sterk aangehaald. Hij kan niet meer spreken, een laatste ademtocht en de vrome dominee Wishart is ingegaan in de vreugde des Heeren.
'Zo sterven kinderen Gods en geen boeven', zegt een oud mannetje dicht bij Pim. 'Ze hoeven mij niet meer te vertellen dat ketters zulke slechte mensen zijn. Ik heb nu met mijn eigen ogen gezien dat het niet zo is. Dominee Wishart is een kind van God, dat is nu toch duidelijk gebleken.' Meer kan Pim niet verstaan.