John Knox - De hervormer van Schotland (5)

Voor de machtige graaf van Bothwell heeft Lord Ormiston meer ontzag dan voor de commandant. Hij verschijnt weer achter het luikje en hoort tot zijn verbazing, dat hij Wishart onmiddellijk gevangen moet laten nemen. Gebeurt dat niet, dan zullen de regent van Schotland en kardinaal Beaton met al hun macht tegen het kasteel oprukken.
Dat is een lelijk bericht. Maar Bothwell verzekert Ormiston, dat Wishart nergens bang voor hoeft te zijn. Hij belooft op zijn woord van eer, dat de prediker geen kwaad zal overkomen. Ormis­ton gelooft Bothwell en hij brengt de boodschap over aan Wishart.
De prediker is bereid zich over te geven. 'Open de deuren', zegt hij gelijk, 'de wil van mijn God geschiede.'
Bothwell en enkele edellieden worden nu binnengelaten en de graaf verzekert hem plechtig, dat hem lichamelijk geen kwaad zal overkomen. 'Ik zal hem bij mij houden, totdat ik hem de vrijheid terug kan geven', zo verzekert de graaf.
Nu is er geen enkel bezwaar meer om Wishart te laten gaan. Wishart en Ormiston vertrouwen op het erewoord van de graaf en zo trekt de prediker mee door de donkere nacht naar Elphiston, waar hij gevangen gehouden wordt.

Al snel blijkt, dat men te goed van vertrouwen is geweest, want nauwelijks is Wishart weg of de kardinaal stuurt vijfhonderd ruiters naar Ormiston om de Lord gevangen te nemen. Maar niet alleen hem, ook Lord Brunston en Lord van Calder. Brunston neemt de vlucht door de bossen, maar Ormiston en Calder worden als gevan­genen binnen Edinburgh gebracht en daar opgesloten.
John Knox schrikt als hij dit allemaal te horen krijgt. 'Er moet verraad in het spel zijn', zegt hij. 'Hoe is het anders mogelijk dat Beaton wist waar Wishart zich bevond?'
Hij beseft algauw dat Wishart niet aan de dood zal ontsnappen. Al die beloftes van de valse graaf van Bothwell worden gebroken.

4. Zo sterven de kinderen van God

Op een mooie lentemorgen in het jaar 1546 stormt Pim Balfour het huis te St. Andrews binnen. 'Moeder, moeder', roept hij, 'waar is vader?'
'Vader is niet thuis, Pim, wat wil je van hem?'
'Waar is vader dan?' houdt de jongen vol.
'Och kind, wat heb jij daar nu mee te maken? Vader heeft het druk vandaag. Hij moest vanmorgen vroeg al bij monseigneur Beaton komen.'
'O, zeker over het verraad praten, moeder?'
'Kind!'
Moeder Balfour verschiet van kleur, als ze Pim deze woorden hoort zeggen.
'Ik weet er nu alles van, moeder', babbelt Pim door. 'Tom Arlington heeft me vanmorgen alles ver­teld. U kent hem nog wel, Tom, die in Edinburgh naast ons woonde.'
'Nu, wat wist Tom dan?'
'O, hij moest een kalf halen bij Clipton, hier in St. Andrews, net als vader en ik vorig jaar gedaan hebben en toen heb ik Tom gezien. Hij vroeg waar wij woonden en ik heb hem ons huis gewezen.'
'Dat is van verradersgeld gekocht', schreeuwde Tom toen opeens. 'Je vader is een verrader, een Judas. Dominee Knox heeft het zelf tegen mijn vader gezegd. Jouw vader heeft dominee Wishart verraden en vandaag wordt de dominee verbrand. Dat is de schuld van Ralph en dat is jouw vader.'
'Wat heb jij toen gezegd, Pim?'
'Ik heb hem een stomp gegeven en gezegd dat hij een misselijke leugenaar was.'
'Zo, dat is ook wat moois, maar nu moet je maar naar de schuur gaan om hout te hakken, Pim.'
'Het is toch niet waar, moeder, wat Tom zei? Vader is toch geen Judas?'
'Och kind, bemoei je nu niet met je vaders zaken, ga maar naar de schuur en hak hout, anders kan ik geen eten koken.'
Pim gaat, maar hij is niet tevreden. Onder het hakken denkt hij maar steeds aan wat Tom gezegd had. Zou het waar zijn dat zijn vader dominee Wishart verraden heeft? Dat zou toch verschrikkelijk zijn. Het laat Pim maar niet los. Hoe zou vader er dan toch toe gekomen zijn om zo opeens in St. Andrews te gaan wonen?
Moeder had hem verteld dat vader voortaan geregeld werk had voor kardinaal Beaton. Daarom gingen ze in St. Andrews wonen, bij het kasteel van de kardinaal. Vader had er een huisje gekocht. 'Van verradersgeld', bonst het opeens weer in Pims oren. Zou Tom toch gelijk hebben?
En Tom had nog meer gezegd. 'Vandaag wordt de dominee verbrand!' Zou dat de dominee zijn, die vader verraden had en moest vader daarom zo vroeg weg vanmorgen?
Kletterend valt de bijl op de stenen. Pim hakt niet meer; hij kan het in het schuurtje niet uithouden. Weg moet hij, weg, naar het plein van het kasteel van de kardinaal. Hij wil zelf gaan zien of het waar is, wat Tom had gezegd.
Stil verlaat hij het schuurtje, sluipt langs de achter­kant van het huisje, gaat dan een zijstraatje in en kort daarop bereikt hij het plein vóór het kasteel. Daar staat de hoge zeetoren, somber en grijs. In die toren heeft dominee Wishart gevangen gezeten.
Pim loert eens om een hoek van een huis, het plein over, of hij zijn vader ook ziet. Wat doen de mensen daar, midden op het plein? O, daar zijn ze bezig om een brandstapel te maken. Pim begrijpt het ineens heel goed. Dus Tom heeft gelijk. Ze gaan de oude dominee Wishart verbranden. Maar áls dat gebeurt, wil Pim er niet bij blij­ven. Zoiets vreselijks kan hij niet aanzien. En helpt zijn eigen vader daaraan mee?