John Knox - De hervormer van Schotland (4)

'Ja, ik begrijp je wel, je wilt jouw beloning. Nu, een gedeelte kun je direct krijgen, de rest krijg je, als het plan is geslaagd.'
'Dank u wel, maar ik wil ook vragen om een schrifte­lijke verklaring van Uwe Genade; ze zullen mij anders niet geloven.'
'Heel verstandig opgemerkt, die krijg je mee.'
De kardinaal klingelt met een zilveren tafelbel. Een bediende verschijnt en brengt Ralph terug naar de hal. Daar wacht hij op het voorschot en het briefje van de kardinaal.
Dan gaat hij terug naar boer Clipton, waar Pim hem al opwacht. Even later trekken vader en zoon het kalf naar Edinburgh. Maar wat gaat dat langzaam!

3. De verrader doet zijn werk

Op de afgesproken tijd verschijnt dominee Wishart op de samenkomst. Hij draagt, zoals gewoonlijk, zijn grote Franse hoed, die van de beste stof is gemaakt. Verder is hij gekleed in een donker habijt[1], dat tot op zijn hielen hangt, en een zwarte wambuis, dat dichtgeknoopt is met een grote rij knoopjes. Zijn zwarte haar is kort geknipt en een lange baard versiert zijn borst. Maar zijn gezicht staat somber en John Knox, die dit gelijk opmerkt, vraagt of hij wel goed heeft geslapen.
'Uitstekend, broeder Knox, zoals ik gewend ben, heb ik op de harde grond geslapen en ben nu goed uitgerust.'
'Maar uw gezicht staat zo somber.'
'Ik ben teleurgesteld in de mensen, broeder Knox, sinds ik zie dat ze niet naar God willen luisteren. Ze beginnen de waarschuwingen moe te worden.'
'Wat bedoelt u toch?' vraagt Knox ongerust.
'Dat mijn einde nadert', klinkt het somber.
Daarvan wil Knox niets weten. 'Kom, kom, nu moet u niet al te zwaartillend zijn. Kardinaal Beaton is vast en zeker uw spoor kwijtgeraakt en in ieder geval weet hij niet dat u hier in Edinburgh logeert.'
'Dat kan hem allang zijn overgebriefd. In elk geval kan ik de gedachte dat mijn einde nadert niet van mij afzetten.'
Wishart blijft die avond somber. Met zijn preek wil het niet vlotten en vroeger dan gewoonlijk wordt de samenkomst geëindigd.
Als Wishart vertrekt, is Knox direct bij hem. Weer heeft hij het ontblote zwaard in de hand.
'Wat wilt u, broeder Knox?'
'Met u meegaan, natuurlijk. Gaat u weer naar William Spalding?'
'Nee, ik logeer vannacht op het buitenverblijf van Lord Ormiston. Hij heeft mij uitgenodigd en ik heb daarin toegestemd.'
'Maar dan moet u buiten de stad zijn en daar kan evengoed gevaar dreigen.'
'Toch ga ik erheen. Ha, daar is Lord Ormiston al, ziet u wel? Ik ben bij hem in goed gezelschap.'
Al pratend zijn ze op straat terechtgekomen. Lord Ormiston en nog enkele edelen vergezellen de grijze prediker.
Een man die gehurkt naast de deur had zitten wachten, staat nu op en sluipt het gezelschap achterna. Hij volgt hen, totdat ze de stadspoort uit­gaan en keert dan snel terug.
'Dat zal lukken', mompelt hij. 'Het kasteel van Lord Ormiston is niet ver, daar kunnen wij de vogel vangen.'
Zo vlug mogelijk stapt Ralph door de straten. Hij gaat naar het huis van James Watson. Het briefje van de kardinaal zit in de wollen muts boven op zijn hoofd.

Ondertussen heeft Wishart met zijn vrienden op het buitenverblijf het avondeten genuttigd. Lachend zegt hij: 'Het lijkt wel of ik slaap krijg, laten we een psalm zingen.'
De broeders zingen samen Psalm 51 en gaan daarna naar bed.
Maar Ralph heeft zijn verraderswerk goed gedaan. Tegen middernacht nadert een gewapende bende het huis van Lord Ormiston. Het wordt omsingeld. Niemand kan ontsnappen. Na een luid geklop op de voorpoort, wordt er eindelijk een klein luikje geopend en vraagt iemand, wat men wil.
'Wij komen George Wishart halen!' klinkt het ruw.
Er verlopen enkele minuten, dan verschijnt Lord Ormiston zelf voor het luikje om te verklaren dat hij er niet aan denkt om de leraar uit te leveren. Dominee Wishart is zijn gast en in zijn huis behoort hij veilig te zijn.
Alle dreigementen zijn vergeefs en de comman­dant begrijpt wel dat hij op die manier nooit zijn doel zal bereiken.
'Waar is Ralph Balfour?' roept hij.
Uit de duisternis komt Ralph tevoorschijn, de wollen muts in de hand. 'Om u te dienen, edele heer, wat kan ik voor u doen?'
'Wacht even. Hier, Cas, steek jij eens een lantaarn aan, ik kan in het donker niets zien!'
Cas slaat vuur en bij het licht van een hoornen lantaarn schrijft de commandant een paar woorden op een stukje papier.
'Ga hiermee naar de graaf van Bothwell, boer', zegt hij. 'Je weet hem te wonen?'
'Ja, jazeker, edele heer, hij woont …'
'Al goed, je hoeft mij niet te zeggen waar hij woont, dat weet ik toch wel, als jij het nu ook maar weet!'
'Moet ik daar alleen heen, heer?'
'Wat dacht je dan, dat ik met je mee zou gaan? Vooruit en gauw ook, anders zal ik van je gedrag melding maken bij de kardinaal.'
Deze bedreiging helpt. De kardinaal mag geen slechte berichten over Ralph te horen krijgen. Hij moet zijn angst overwinnen. Het gaat immers om de eer van de Kerk. Er moet een verharde ketter worden gevangen en, ja, het gaat bij Ralph toch vooral om de mooie duit, die hij ermee kan verdienen. Vooruit dan maar!
In het duister van de nacht snelt de verrader naar Edinburgh. Hij komt al vlug aan bij het huis van de graaf van Bothwell.
Die laat onmiddellijk zijn paard zadelen. Ralph neemt achter hem plaats en snel als de wind rijden ze naar het kasteel van Lord Ormiston.

[1] Monnikspij.