Een welmenende raad (1)

"Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt".

(Openbaring 3:18)

Deze welmenende raad, vervat inde laatste van de 7 brieven, die de verheerlijkte Zaligmaker, in glanzende heerlijkheid wandelend tussen de 7 kandelaren, heeft gedicteerd, is gericht aan de gemeente van Laodicea.

Met die gemeente ging het niet goed. Zeker... uitwendig gezien leek het anders te zijn... Naar het uiterlijk was Laodicea in zeer goede doen. Men was op natuurlijk gebied rijk! Als belangrijke handelsplaats bloeide er het bankwezen en stapelde men schatten op schatten. Ook was de stad beroemd door de stoffen van bijzonder fijne wol, afkomstig van in de omgeving gehouden schapen. En dan was er ook nog een school voor geneeskunde, waar onder de daar bereide zalven, vooral de ogenzalf beroemd was.        
Trots op deze voorspoed, kon men zeggen: "Wij zijn rijk en verrijkt en hebben aan geen ding gebrek". En toch stond het er met deze rijke gemeente treurig voor. Immers... meegezogen door het materialisme, voelde de christelijke gemeente van Laodicea zich ook op geestelijk gebied rijk en verrijkt. Heel voldaan over zichzelf, hebben ze ook geestelijk aan geen ding gebrek. In grote zelfgenoegzaamheid gaan ze hun weg en denken met hun vermeend geestelijk bezit voor God te kunnen bestaan. Ze zijn niet ongodsdienstig, maar... het hart is er niet bij. Er is bij deze gemeente geen ijver, noch naar de ene, noch naar de andere kant.

Zij is niet koud... ze is ook niet heet. Onverschillig? Neen. Belangstellend? Neen.

Niet tegen Christus, maar ook niet van harte vóór Hem. 't Was alles half en half en dat vond Laodicea mooi genoeg. Tot een besliste en beslissende keus kwam het niet. Daarom roept Christus haar toe: "...Ik weet uwe werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Och, of gij koud waart of heet. Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch koud, noch heet, Ik zal u uit mijn mond spuwen". Zoals een glas lauw water walgelijk van smaak is, zo is Laodicea walgelijk geworden en dreigt Christus haar uit zijn mond te spuwen.

Maar zie dan ook hier weer, dat de Heiland ook in zijn toom nog aan ontferming denkt. Dat de harde boodschap juist voortvloeit uit zijn liefde en trouw! Ook dit volk lokt en nodigt Hij nog. Hij komt in deze handelsstad tot hen als een Koopman. Hij raadt hen in hun armoede naaktheid en blindheid, van Hem te 'kopen: goud, witte kleren en ogenzalf.'

Dat goud hebben ze nodig, Want een geestelijke rijkdom is een ingebeelde rijkdom! Doodarm zijn ze! Hun ontbreekt alles, om welgetroost te leven en eenmaal zalig te sterven.

Er werd in Laodicea handel gedreven in goud. En nu gaat Christus als het ware naast deze handelaars staan met Zijn goud. En vergeleken met dit goud is al het goud van deze aarde klatergoud! Alleen bij Jezus Christus is het echte goud te verkrijgen. Dit goud maakt waarlijk rijk. Zo stelt Christus Zich voor, in de heerlijkheid van Zijn Middelaarschap. Zo wijst Hij heen naar de schatten die Hij heeft verworven in Zijn heilswerk. Dit goud alleen is zuiver en echt, waardevast, door vuur gelouterd. Het heeft de toets doorstaan, is gekeurd en deugdelijk bevonden. Alleen dit goud maakt waarlijk rijk en kan niet worden verloren.

Dat goud had Laodicea nodig. Dat goud hebben ook wij nodig. Alleen dit zuivere goud kan ons brengen in de vrijheid van de kinderen Gods en in Gods gemeenschap.

Maar die hemelse Koopman biedt nog andere waren te koop aan. Hij heeft ook witte kleren, opdat de schande van hun naaktheid niet geopenbaard worde. De Laodicenzen meenden bekleed te zijn. Met een zelf geweven kleed van deugden dachten zij de schande van hun naaktheid te kunnen bedekken. Maar de Heere ziet er dwars doorheen. Een vroom, godsdienstig gewaad kan hun naakt zijn niet bedekken.

"Gij zijt naakt'' zegt Christus, want uw christen-zijn is geveinsd en onoprecht. Hij zou hen naar recht uit zijn mond moeten spuwen. Maar Hij doet het nog niet. Neen... Hij raadt hen aan van Hem te kopen: witte kleren. Witte kleren. Het is de gerechtigheid door Christus aangebracht. Wie dit kleed mag dragen is rechtvaardig en rein in Gods oog. Met dit kleed bedekt mogen arme en naakte zondaren aanzitten aan de feestdis van de bruiloft des Heeren. Gelukkig zij, die bekend werden gemaakt met de schande van hun naaktheid en leerden smeken om het bedekkend kleed van Christus gerechtigheid. Zij zullen ervaren, dat de Heere hen wil bekleden voor eeuwig. Maar wee de mens, die dit kleed mist. Want de schande van zijn naaktheid zal eenmaal voor de rechterstoel van God geopenbaard worden. Haast u dan nog naar deze hemelse Koopman, Die zijn witte kleed u biedt.

Wijlen H. Hartman