Zonde... genade (2)

Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; Heere! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt". (Psalm 130:3 en 4)

"Zo Gij HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat, Heere! wie zal bestaan?"

"Zo Gij...." Daarin lag reeds de gedachte, dat er nog een weg, een middel was, om het oordeel te ontgaan. Daarom had hij ook uit de diepte van zijn ellende geroepen: "Hoor naar mijn stem". En nu zegt hij het meer duidelijk: "Maar bij U is vergeving".

Hier is de grote ommekeer. Dit "maar" doet het heel anders lopen dan gevreesd moest worden. Dit is het "maar" van Gods barmhartigheid! Dit "maar" is voor verlorenen een bleimaar! God wil de zonden vergeven. HIJ is een God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid. Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft. (Exodus 34 :6 en 7a).

De dichter weet het... niets van hemzelf komt bij God in aanmerking. De enige weg is: te hopen op Gods goedheid als onverdiende genade. Alleen als de Heere tegenover zijn zonde zijn genade stelt, alleen als Hij in erbarming een streep haalt door de schuldrekening, alleen dan is er hoop.

"Bij U is vergeving". Het is een woord van zekerheid, die zich aan het eind van de psalm ook uitspreekt in het "Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheid". Wondere zekerheid van Gods vergevende genade, bij een zo diep besef van de gerechtigheid van God, Hoe komt deze man aan de zekerheid omtrent de vergeving van de zonde? Wel... daarover heeft hij gelezen in de boeken van Mozes. Dat hebben taal en teken van de offerdienst hem geleerd. Hij verstond de sprake, die uitging van het offerbloed in het heiligdom vergoten. Het klonk hem daaruit toe: "zonder bloedstorting geen vergeving." En wat onder het Oude Verbond voorbeeld en schaduw was, is onder het Nieuwe Verbond vervuld in de komst van Jezus Christus, Gods Zoon. En kostelijker dan het bloed van de offerdieren in Isrel's tempel, is het bloed van het Lam Gods. Want dat bloed reinigt van alle zonden.

Christus is ook verzonken geweest in diepten en wie zal de diepte daarvan peilen? In de diepten van Gods verbolgenheid over de zonde, gingen al de baren van Zijn toorn over Hem heen. In Hem heeft de heilige God de zonde gadegeslagen. De zonde van geheel het menselijk geslacht. Onder die geweldige last klaagde Hij: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" Maar Gode zij lof.... Hij is roet onder de last bezweken. Hij heeft het verlossingswerk afgemaakt. "Het is vol­bracht!" Hij is niet onder de last bezweken. Hij heeft het verlossingswerk afgemaakt. "Het is volbracht!" En om wille van dat enig en algenoegzaam offer van deze Borg en Zaligmaker, slaat de Heere onze ongerechtigheden niet gade! Aan deze waarheid klemt de dichter zich vast. Op deze waarheid pleit hij.

"Daar is immers bij U vergeving o Heere. Gij zijt toch de HEERE, Jahweh, de God van het verbond? Het Verbond dat Gij met uw volk hebt opgericht is toch een Verbond der genade? En als de trouwe Verbondsgod maakt Gij toch uw beloften waar? Maar ook zijt Gij de Heere, Adonai de Opperheer, de Soevereine? Wat uw liefde wil bewerken ontzegt toch uw vermogen U niet?"

Als zo de gelovigen onder het Oude Verbond zich verheugden in de genade van God, hoeveel te meer is dit het geval onder de Nieuwe Bedeling. Ziende op onze schuld voor de heilige God, is er verslagenheid en verbrijzeling. Maar.... bij de verbrijzelden wil de Heere wonen om ze levend te maken naar Zijn Woord. Hef dan uw hoofd omhoog en zie op naar het kruis. Boven dat kruis staat geschreven: "Maar bij U is vergeving".

Is deze Blijde Boodschap het ook reeds voor u? Het kan dit alleen zijn voor het door schuld en zonde verslagen hart Alleen voor wie in deze diepten alles verloor, is deze tijding een heilstijding! Deze wordt gezegd: "Ga met al uw zonden tot deze Heiland". In Hem alleen ligt de weg om tot vergeving van uw zonde te komen. Er is vergeving!
Laat toch niemand zeggen, dat er wel vergeving is, maar niet voor hem of haar. Er is geen zonde zo groot, die niet vergeven kan worden. Voor alle geestelijke tobbers en twijfelaars moge het groot zijn: "Hij zal Israël verlossen". Hij zal het doen "indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve...."

Tenslotte: deze vergeving heeft een doel. Het doel van de vergeving is de vreze des Heeren. Boven deze meditatie zette ik: zonde.... genade. Maar met, alsof daarmee alles zou zijn gezegd. Niet twee, maar drie stukken zijn nodig te weten tot zaligheid in leven en in sterven. "Opdat Gij gevreesd wordt". De kanttekening op de Statenvertaling zegt hierover. "te weten met een kinderlijke vrees. Allen die vast vertrouwen, dat om Christus wil hunne zonden vergeven zijn, die beminnen God en als goede kinderen vrezen zij Hem te vertoornen".

Juist in de levensheiliging moet openbaar komen de ware verootmoediging en de oprecht gelovige aanneming van het Evangelie van de verzoening. Wie Gods heil heeft genoten, moet Gods wegen gaan. Kent gij iets van de kinderlijke vrees des Heeren? Is de eer van God u boven alle dingen dierbaar geworden? Is er de begeerte verlost te worden 'van de macht en heerschappij van de zonde en in een nieuw godzalig leven te wandelen? Toets hieraan de echtheid van uw schuldbesef. Roemen in genade en een slordig leven leiden mag niet samengaan. "Wie de Naam des Heeren noemt, sta af van ongerechtigheid". Waar genade komt, komt gegarandeerd ook een vrees voor en een haat tegen de zonde en de hartelijke begeerte die trouwe Heere te dienen.

"Opdat Gij gevreesd wordt''. Maak daar niet van: "omdat'' Gij gevreesd wordt Dan zou het om de mens gaan. Zou de mens de eerste zijn geweest? Neen, het is en moge steeds meer worden: niets uit ons en al uit Hem, zo gaat het naar Jeruzalem. Hier is het leven vol strijd. Strijd tegen de zonde en de ongerechtigheid. Een weg van struikelen en vallen. Een gaan door diepe dalen. Maar toch een weg die opgaat. Het klaaglied wordt toch een lied van de opgang. Van de opgang naar Jeruzalem! Daar zal het dienen van de Heere volkomen mogen zijn. Daar wordt de genade van God op het hoogst verheerlijkt Daar weerklinkt door de hemelbogen der zalige jubel: "Gij, Heere, zijt waardig te ont­vangen de heerlijkheid en de eer en de kracht''. Zalig eenmaal met dit loflied te mogen instemmen.

Deze overdenking stond eerder in de krant van 13 januari 1984

Wijlen H. Hartman