John Knox - De hervormer van Schotland (2)

'Ik weet het niet, misschien wel, maar in elk geval, ik ben aan het gevaar ontsnapt.'
'Ik heb er wel iets over gehoord', zegt Knox, 'maar het fijne van de zaak weet ik niet. Wilt u het mij eens vertellen?'
'Het is gauw verteld, hoor, broeder Knox. Het was een fanatieke monnik, zoals ik al zei. Ze zeggen, dat hij door kardinaal Beaton was ingehuurd om mij te vermoorden. Of dit waar is, weet ik niet. Maar wel weet ik dat ik duidelijk van het gezicht van de man kon aflezen wat hij van plan was te gaan doen.'
'Hoe is het mogelijk?'
'Ja, en toch is het zo. Ik zag aan z'n ogen, dat hij verkeerde bedoelingen had. Daarom ging ik naar hem toe, legde m'n hand op z'n arm en vroeg: "Vriend, wat bent u van plan?"
De man schrok zó geweldig van deze vraag, dat hij zijn wapen op de grond liet vallen. Een vlijm¬scherpe dolk. Daarmee had hij mij willen doden. Gelijk snelden enkele vrienden toe. Die wilden de monnik te lijf gaan, maar ik heb hen tegengehouden.'
'Hij had het anders dubbel en dwars verdiend', meent Knox.
'Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft de toorn plaats. Jij kent dat woord uit de Schrift toch, broeder Knox?'
'Ja, jazeker, maar daarom hoeven wij ons nog niet als lammeren te laten slachten, vader Wishart. Wij mogen voor onze rechten opkomen!'
'Zeker, zeker, maar we mogen ook vurige kolen stapelen op het hoofd van onze vijand. In elk geval heb ik het gevaarlijke Dundee nu verlaten en ik hoop dat meneer Beaton mij nu uit het oog verloren heeft.'
'Reken daar niet te vast op, vader. Beaton heeft zijn speurhonden overal. En lafaards die door verraad bloed¬geld willen verdienen, zijn er helaas altijd te vinden. We moeten hier in Edinburgh op onze hoede zijn. Daarom schrok ik ook zo toen ik meende dat ik een gedaante om het huis zag sluipen.'
'Het was gelukkig maar verbeelding, broeder Knox. Nee, ik geloof niet, dat de vijand er erg in heeft dat ik nu hier ben.'
Knox antwoordt niet. Hij is er nog niet zo zeker van dat hij zich net vergist heeft, maar hij wil er niet meer over spreken om de oude Wishart niet onnodig ongerust te maken.
Knox is bijzonder gesteld op Wishart. Hij heeft veel van hem geleerd en het is vooral Wishart, die voor hem het middel is geweest om de leer van Calvijn lief te krijgen. Wishart was ooit in Genève en leerde er Calvijn persoonlijk kennen. Hij heeft intussen zoveel over de Hervormer uit Genève verteld dat Knox het plan heeft om ook naar Genève te gaan, zodra hij de kans krijgt, om zelf met Calvijn te kunnen praten.
Al wel drie keer las Knox het mooie boek van Calvijn, de 'Institutie' of 'Onderwijzing in de christelijke godsdienst'. Hij is het hartelijk eens met wat Calvijn daarin schreef.
Even is het stil tussen de twee vrienden. Knox schrikt op uit zijn gedachten, als Wishart begint te praten. 'Toch zal het niet lang duren of de vijand heeft mij in zijn macht', zegt hij.
'Kom, kom, nu wordt u somber', meent Knox.
'Nee, beslist niet. Ik weet zeker dat ze mij gevangen zullen nemen. Maar de Heere zal mij bijstaan en mij de kracht geven om de hitte van het vuur te verdragen. Maar kom, vriend Knox, we moeten naar bed. Ik hoor broeder Spalding al onrustig heen en weer lopen. William is een beste kostbaas', laat hij er lachend op volgen, 'maar hij is altijd bang, dat ik te laat naar bed zal gaan. We moeten dus nu maar opbreken.'
De beide mannen nemen hartelijk afscheid. Dominee Wishart gaat naar boven, waar William Spalding hem al met een brandende kaars opwacht bij de deur van zijn slaapkamer.
'Wat is het weer laat geworden, wat is het weer laat!' zucht de man. 'Ik heb al zo vaak gezegd, dat u wat vroeger moet gaan slapen, eerwaarde heer.'
'Och kom, William, ik ben oud en oude mensen hebben niet veel slaap nodig, dat weet je toch immers ook wel? Maar dank je wel voor je goede zorgen. Ja, zet de kaars daar maar neer, ik zal het verder wel vinden, welterusten.'

Ondertussen wandelt Knox naar huis vol sombere gedachten. De woorden van Wishart hebben hem bang gemaakt. Zal het einde van de oude man dan toch nabij zijn? Knox kan het zich bijna niet voorstellen. Maar als het Gods weg is ... De wegen van de Heere zijn zo vaak onbegrijpelijk ... Als het Gods weg is, dan moet hij erin berusten. De Heere weet immers het beste wat goed voor hen is en ook voor de prediking van het Evangelie in Schotland.

 2. Als het kalf gehaald wordt

'Pim, jongen, word wakker!'
Pim steunt eens, draait zich met een ruk om en valt weer in slaap.
'Ja, maar dat gaat zó niet', bromt de man. Hij staat voor de bedstee op de eerste verdieping vlak onder het dak. 'Kom eruit en gauw. Denk je dat ik ons kalf alleen in Edinburgh kan brengen? Kom op!'
De vader van Pim rukt hem nu zo stevig aan de arm dat de jongen opeens klaarwakker is.
'En nu gauw je bed uit. We moeten niet te laat komen. Je lijkt zelf wel een kalf; dat weet ook niet van opschieten.'
Pim springt uit zijn bed en kleedt zich aan.
Ralph Balfour zakt de wankele ladder af. Beneden is zijn vrouw bezig voor hem en Pim enkele sneden roggebrood te maken. Met een kroes slap bier spoelt Ralph zijn brood naar binnen. Dan legt hij een dik touw en een stevige stok klaar en loopt weer naar de ladder.
'Pim!'
'Ja vader, hier ben ik al!' En meteen werkt Pim zich naar beneden.
'Blijf je lang weg, Ralph?' vraagt zijn vrouw.
'Met de middag zijn we weer terug, hoop ik. Op de heenweg stappen we flink door natuurlijk, maar terug is dat kalf erbij en je weet: zo'n beest staat telkens stil.'
Het gebeurt wel vaker dat Ralph Balfour vee haalt buiten Edinburgh, voor een slager in de stad. Dat is niets buitengewoons. Meestal zijn het koeien of schapen, maar nu moet hij een kalf halen.
'Moeten we ver zijn, vader?' vraagt Pim.
'Bij Clipton, in St. Andrews.'
'Een mooi eindje', bromt de jongen.