Als het verraad loert … (1)

De bijeenkomst is geëindigd. De grijze leraar George Wishart heeft zojuist zijn dankgebed gedaan. Nu staat iedereen rondom de ruwhouten tafel, waarop de Bijbel nog opengeslagen ligt.
'Wie is vanavond aan de beurt om vader Wishart naar huis te begeleiden?' wordt er gevraagd.
'Ik!' klinkt het kort en krachtig uit de mond van een stevig gebouwde man, met donkere oogopslag.
'O, broeder Knox. Dan is vader Wishart in goede handen en komt hij vast en zeker veilig thuis!'
'Zo de Heere het wil', laat Knox erop volgen en dan vraagt hij: 'Waar is het zwaard? Ik ben bij het lezen van de boeken van Augustinus de Bijbel gaan waarderen. Daarom wil ik mijn beste vriend dominee Wishart verdedigen. Ik heb gezien hoe Hamilton de marteldood stierf en wil hem bewaren voor hetzelfde lot. Hij is verbannen geweest, maar nu wordt hij weer bedreigd.'
Iemand overhandigt Knox1 een groot scherp­ geslepen zwaard, dat hij in zijn rechterhand neemt. Ondertussen doen een paar broeders de dappere leraar Wishart zijn wijde zwarte mantel om.
Wishart is een man van bijna tachtig jaar, maar hij is nog zeer vitaal voor zijn leeftijd. Onbevreesd verkondigt hij in Edinburgh en omgeving het vrije Evangelie. Maar hij moet voorzichtig zijn, want het verraad loert van alle kanten.

Kardinaal[2] David Beaton die op het kasteel van St. Andrews woont, is een gevaarlijke vijand. Hij wil niets weten van hen die willen leven naar Gods Woord. Jaren geleden bracht diens oom Jacob Patrick dominee Hamilton al op de brandstapel. Dat gebeurde in 1528 en sinds die tijd volgt Beaton dit verkeerde voorbeeld. Fel bestrijdt hij de ketters.
Omdat het hier in Edinburgh voor dominee Wishart zo gevaarlijk is geworden, is afgesproken dat voortaan elke avond een van de broeders de geliefde leraar naar huis zal brengen. De begeleider loopt dan met een ontbloot zwaard in de hand voor de grijsaard uit.

Deze avond is het de beurt aan John Knox. Hij heeft de knop van de deur al in de hand om voor de leraar uit het huis te verlaten, als een van de broeders hem nog naroept: 'Dus nu hebben we het goed afgesproken, broeder Knox? Morgenavond weer hier in deze woning. We zijn hier tamelijk veilig en als de vijand ons in 't oog krijgt, is het vroeg genoeg om ergens anders te gaan ver­gaderen!'
'Als God het wil, zal ik present zijn', antwoordt Knox. 'Kom, vader Wishart, zal ik u maar voor­gaan?'
Hè, schiet daar nu om de hoek van het huis een gedaante weg? Och kom, dat kan niet. Toch is Knox er niet gerust op. Als het toch eens waar is … 'Wacht u een ogenblik hier bij de deur, vader Wishart', zegt hij. 'Ik ben zo weer terug.' En meteen glipt hij langs het huis de hoek om. Geen tien tellen later is hij weer terug.
'Niets te zien, hoor', zegt hij lachend. 'Ik dacht het wel, wie zou ons hier ook zoeken?'
'Vertrouwde je het niet?' vraagt Wis­hart.
'Ik dacht dat ik iemand zag weghollen juist op het ogenblik dat wij het huis verlieten. Maar ik heb me vergist.'
Zwijgend stappen de twee mannen door de smalle, donkere straten van Edinburgh. Knox houdt het zwaard stevig in de vuist gekneld en speurt scherp door de duisternis. Af en toe blijft hij staan om achterom te kijken of er ook iemand is, die hen achtervolgt. Maar er is niets verdachts te zien. Het is ook moeilijk om iemand te zien onder de lage luifels van de huizen. Onder die luifels is het immers aardedonker.

Knox kwam pas kortgeleden naar Edinburgh en sloot zich toen meteen aan bij de kleine groep Gereformeerden. Ook dominee Wishart is nog maar kort in Edinburgh. Daarvóór heeft hij gediend in Dundee, een stad ten noorden van Edinburgh.
Eindelijk blijft Knox staan voor een klein huis met een lage luifel. De voordeur bestaat uit twee helften, een boven- en een onderdeur. Links en rechts van de deur is een raam met vele kleine ruitjes, die in lood gezet zijn.
Plotseling doet Knox een stap achteruit, zodat hij buiten de luifel komt te staan. 'Ik meende toch werkelijk, dat ik daar voetstappen hoorde', zegt hij, 'maar ik kan niemand ontdekken.'
'Zeker een burger, die zich wat verlaat heeft, broeder Knox. U moet niet al te wantrouwend zijn.'
'Er dreigt gevaar, vader Wishart. Ik heb er een voor­gevoel van. Kardinaal Beaton zal z'n slag slaan voor wij er erg in hebben.'
'Kom, kom, niet zo zwaarmoedig, ga nog even mee naar binnen.'
Op het kloppen van Knox gaat de deur open en de beide mannen stappen naar binnen. Ze lopen een soort hal door, met een lemen vloer en komen uit in een laag achtervertrek, waarvan de vloer met stro bedekt is.
'U hebt in Dundee ook al kennisge­maakt met de vijand, is het niet, vader Wishart?' vraagt Knox als zij zitten.
'Met een fanatieke monnik, ja.'
'Zat Beaton daar dan niet achter?'


[1] Hoe oud John Knox nu precies is, weten we niet, maar hij is in of rond 1514 geboren in Haddington, een marktstadje ten oosten van Edinburgh.

[2] Hoogste functie in de Roomse Kerk na de paus.