John Knox 30

De hervormer van Schotland

Mary doet wat moeder haar beveelt, maar erg van harte gaat het niet.
Ralph is intussen gaan zitten. Zijn oude stoel staat nog op hetzelfde plaatsje, waar hij altijd stond. 'Maak jij nu eens gauw wat eten voor je vader klaar, Mary', zegt Sib. 'De goede man zal wel honger hebben.'
'Dat heb je goed, Sib, ik heb honger als een wolf, want ik heb een lange reis achter de rug.'
'Dat geloof ik graag', zegt zijn vrouw, 'maar wat zie je er slecht uit. Och, dat is ook geen wonder, tien jaar op de galeien. Stakker, hoe heb je het uitgehouden?'
'God heeft me bewaard, Sib!' zegt Ralph ernstig. 'Ja, het is vreselijk geweest. En toch ben ik dankbaar voor die galeistraf.'
'Hoe is het mogelijk? Hoe kun jij nu dankbaar zijn voor die vreselijke straf, Ralph?'
'Dat zal ik je vertellen, Sib. Op de galeien heb ik de Heere Jezus leren kennen, zoals Hij werkelijk is: de Zaligmaker van zondaren, de enige, volkomen Zaligmaker.'
De vrouw kijkt haar man vragend aan. Is dat nu dezelfde man, die voor een handvol geld de oude dominee Wishart had verraden? De man, die alle ketters haatte? Ze begrijpt er niets van.
Ralph ziet haar vragende blik en hij begrijpt dat hij zijn vrouw een verklaring schuldig is. 'Kijk, vrouw, dat zal ik je gauw vertellen. Eerst zat ik op de galeien naast een oude man, die voor zijn geloof moest boeten. Hij stierf als een christen. Op zijn plaats kwam toen een ander te zitten. En laat dat nu uitgerekend dominee John Knox zijn.'
'Wat zeg je daar? Kwam dominee Knox naast jou terecht? Hoe voelde jij je toen wel, Ralph?'
'Eerlijk gezegd, was ik helemaal niet op mijn gemak, Sib. Ik was bang dat hij heel lastig voor me zou worden als hij wist wie ik was. Maar dat viel alles mee. Hij sprak er met geen woord over. Wel vertelde hij over het Evangelie en over de dwalingen van onze kerk en, nou ja, ik zal je later alles weleens uitvoeriger vertellen, maar het eind was, dat ik een ketter werd. Ja, laat ik nu dat lelijke woord maar eens gebruiken. Op die akelige galeibank, met de zware ketting aan mijn benen, heb ik God gedankt, Sib. Gedankt, vrouw, omdat ik naast Knox mocht zitten. Hij heeft me de goede weg gewezen en ik ben er een gelukkig mens van geworden, o lieve Sib, ik kan het je niet zeggen hoe rijk ik wel ben!'
Sib staat op en omhelst haar man. 'Wel, lieverd!' zegt ze, 'wat ben ik daar blij om, we zijn nu pas echt één, want hoor eens, Ralph, de kinderen en ik horen allang bij de hervormden!'
'Wat zeg je me nu? Sib, is dat waar?'
'Zo is het, Ralph, en niet anders.'
'O Heere', zucht de galeislaaf, 'dat is bijna te veel tegelijk!'
Dan komt Mary weer binnen. 'Wat doen jullie raar', zegt ze een beetje geërgerd.
'Raar? Mary, laat ik het jou maar gelijk vertellen: vader is één van de onzen!'
Nu verandert Mary als een blad aan een boom. Ze zet het bord soep op tafel en komt naar haar vader toe. Ze geeft hem een stevige kus en zegt: 'O vadertje, wat is dat fijn! Zojuist was ik niet zo erg blij met uw komst, want ik was bang voor …'
'Voor de verrader, wil je zeggen?' vraagt Ralph.
'Misschien wel', zegt Mary zacht.
'Maar Mary, dat is nu allemaal voorbij. O, hoe zullen we God genoeg danken?'
'Zeg vrouw', begint Ralph nu opeens, 'ik ben blij dat ik jullie gezond heb teruggekregen, maar waar is Pim eigenlijk?'
'Pim? O, dat is waar ook, die beste jongen zouden we helemaal vergeten. Hij werkt bij James Clipton, die Gereformeerde boer, je kent hem toch nog wel?'
'Nou of ik hem ken', zegt Ralph, 'ik heb heel wat kalveren voor hem weggebracht.'
'Nou, James is bij ons gekomen, toen jij nog maar net weg was en hij bood aan om Pim op de boerderij te nemen. Dat was prachtig, want anders had ik niet geweten hoe wij aan de kost moesten komen.'
'En is hij daar al die tijd geweest?'
'Al die tijd heeft Pim daar het brood voor ons verdiend. James zorgde voor brandhout, nu en dan een stukje vlees en fruit. O, de Heere heeft het goed met ons gemaakt, we hebben nooit gebrek hoeven te lijden. Toe, Mary, het is niet zo heel ver, loop gauw naar Clipton en vertel dat vader teruggekomen is!'
Ralph en Sib hebben genoeg bij te praten en voor zij het weten stormt Pim het huisje binnen.
'Clipton komt u morgen opzoeken, vader', zegt Pim, als de eerste begroeting voorbij is. 'Hij heeft nog een en ander met u te bespreken.'
'Goed, Pim', zegt Ralph, maar zijn hart beeft. O jongens, denkt hij, die oude James zal mijn verraad nog niet vergeten zijn. Het is zo'n felle Calvinist. Er kan morgen nog weleens wat zwaaien, als hij komt.
Sib probeert zijn bezwaren weg te praten, maar Ralph blijft erbij, dat Clipton vast en zeker de rekening met hem zal komen vereffenen.
Pim is uitgegroeid tot een flinke, sterke, jonge man, ziet Ralph tot zijn vreugde.
Alle drie beklagen ze vader om het hardst, omdat hij op die galeien zoveel heeft moeten lijden. Maar Ralph wil van dat geklaag niets weten. Hij wimpelt het weg en zegt voortdurend, dat hij God elke dag dankt voor die galeien, omdat hij daar de Heiland heeft gevonden. Dominee Knox is het middel in Gods hand geweest.

De volgende dag komt James Clipton werkelijk opdagen. Ralph schrikt er toch van als hij de oude boer ziet binnenkomen.
Maar het valt allemaal geweldig mee. Clipton praat nergens over. Hij had al van Pim gehoord, wat er met Ralph was gebeurd op de galeien en hij spreekt daarover zijn grote blijdschap uit.