John Knox | 29

De hervormer van Schotland

'Graag, Roger, ja, dat moet je beslist doen, hoor, dan ga ik erheen. Maar nu moet ik naar huis. Moeder zal ongerust worden als ik zo lang wegblijf. Zo gauw ik kan, kom ik het boekje brengen! Kijk eens aan', zegt hij lachend, terwijl hij naar buiten stapt, 'je hoeft niet te vragen of ik mijn tijd verpraat heb. De pony heeft al zijn hooi al op.'
Vlug rijdt Jack weg en vrolijk komt hij thuis. Hij is blij dat hij iemand gevonden heeft, die het met hem eens is en met wie hij over dominee Knox kan praten. Hij stapt de huiskamer binnen en roept vrolijk: 'Dag moeder, daar ben ik weer! Roger zal de volgende week …'
Maar verder komt hij niet, want op de tafel ziet hij een boekje liggen, dat hij gelijk herkent. Het is het boekje, dat dominee Knox hem had gegeven. Bij de tafel zit zijn vader met een gezicht om bang van te worden.
'Ken jij dat boekje?' vraagt Gregory Mac Tomkins, terwijl hij de brochure omhoog houdt.
'Ja ... ja, vader, dat boekje heb ik van dominee Knox gekregen. Ik kreeg het als een aandenken aan onze reis en aan het avontuur met de stier.'
'Zo, zo, een aandenken! En waarom heb je het dan niet aan ons laten zien? Als jij iets van iemand krijgt, mag je het toch zeker wel aan je vader en moeder laten zien?'
'Ik dacht dat het een ketters boekje zou zijn.'
'Zo, dácht jij dat? Zeg maar gerust, dat jij het wist, want die Knox heeft het zelf geschreven. Het is dus door en door ketters. En daarom stopte jij het onder het stro van je bed. Een domme plaats overigens, want toen ik vanmorgen Bill opdroeg om vers stro in je bed te doen, vond de knecht het en kwam er direct mee bij mij. Ik heb het ding meteen in het vuur willen gooien, maar moeder wilde dat niet.'
'O nee, vader, doet u dat niet!' smeekt Jack. 'Leest u het eerst eens, misschien staat er veel in wat u mooi vindt!'
'Ketterse rommel vind ik niet mooi! Heb jij het soms gelezen?'
'Nee, vader ... dat wil zeggen, ja, vader, enkele bladzijden, maar het is zo moeilijk. Ik kan het niet allemaal begrijpen. Maar ik vond het leuk, omdat ik de man die het schreef goed ken en omdat hij mij gered heeft.'
'Nou, Gregory, daarin heeft de jongen gelijk', komt moeder Ellen er nu tussen. 'Ik zei ook al: het boekje verbranden is het laatste wat je doen moet. Als aandenken aan die merkwaardige avond is het toch heus wel aardig.'
'Maar vrouw, hoe kun je dat nu zeggen? Het is een boekje van de grootste ketter, die Schotland kent. Wou je dat nog aardig noemen?'
'Nou ja, ik kan begrijpen dat Jack het graag aanpakte en veel kwaad zal het hem heus niet gedaan hebben. Hij heeft het nog niet eens helemaal gelezen.'
'Dat zegt hij tenminste!'
'Dat is zo, vader, ik lieg niet tegen u!' zegt Jack fel.
'Maak dat je wegkomt, jongen. Ik zou je met mijn rijzweep willen afranselen, maar ik laat het om je moeder!'
Jack maakt dat hij wegkomt. Jammer toch, dat Bill nu net vanmorgen vers stro in zijn bed moest doen, denkt hij. Als dat nu een paar dagen later was gebeurd, had hij het boekje veilig naar de oude Roger kunnen smokkelen. Die goede man kan het boekje nu ook niet lezen. En dat wil hij juist zo graag.
Maar door al zijn narigheid heen, houdt hij toch dit lichtpuntje in het oog, dat hij in de oude linnenwever een vriend heeft gevonden. Hij is van plan zo vaak hij daar kans voor krijgt naar Roger te gaan om met hem te praten over dominee Knox. Fijn dat Kingley hem waarschuwen zou als hij wist, dat Knox in de buurt zou preken. Dan hoopt hij erheen te gaan. Dat is hij vast van plan.
De woorden die de dominee met hem sprak, kan hij maar niet vergeten. Hij voelt dat die echt waren. Daar zat geen bedrog achter. Maar ja, vader, vader is zo fel tegen al wat ketters is. Wat is dat toch verschrikkelijk jammer! Zo denkt Jack over de moeilijkheden waarin hij verkeert en hij kan niet bedenken, hoe hij hier ooit weer uit zal komen.
Bidden, dat kan hij doen. Niet tot de heiligen, maar tot de Heere Jezus. En dat zal hij doen ook. Heel beslist!

Ralph wordt boer

Als er aan de deur van haar huisje wordt gerammeld, gaat vrouw Balfour zelf opendoen. Ze schrikt als ze daar een vreemde kerel ziet staan. Maar als die man zegt: 'Dag Sib, hoe gaat het met jou en met de kinderen?' begrijpt zij opeens wie daar voor haar staat.
'Ralph!' schreeuwt zij, 'ben je het werkelijk?'
'Ja, ja, God zij geprezen, Sib, ik ben weer terug.' Dat is voorlopig alles wat hij zeggen kan.
Overstelpt door aandoening vallen man en vrouw elkaar om de hals. Wat een weerzien, na tien jaren van lange, bange scheiding. Sib pakt Ralph bij de hand en neemt hem mee naar binnen.
'Mary', zegt Sib, 'kind, kijk eens, hier is je vader, hij is weer terug.'
Mary, die bij de tafel bezig is met naaiwerk, kijkt even op, maar zij is niet zo enthousiast als haar moeder. Zij heeft het beeld van haar vader nog voor zich, zoals hij er tien jaar geleden nog uitzag.
Maar tien jaar slavendienst op de galeien hebben Ralph oud gemaakt en ze herkent haar vader niet meer. Ze was ook nog maar een klein meisje, toen Ralph werd weggevoerd.
'Weet u dat wel zeker, moeder?' vraagt ze kalm.
'Maar kind, hoe kun je daaraan twijfelen? Je vader, ik zou hem toch uit duizenden herkennen. Eerst keek ik ook wel wat vreemd op, maar toen ik zijn stem hoorde, twijfelde ik geen ogenblik meer. Kom, geef je vader eens een kus.'