Afbeelding
Foto: Adri van der Laan

Frans Weller in Afrika

Welkom in Nairobi.
Terug in Afrika. Je ziet het, je voelt het en je ruikt het. Je ziet een andere cultuur, je voelt de warmte en je ruikt Afrika. Iedereen die Afrika bezocht heeft, weet wat ik bedoel. De geur is een mix van warmte, stof en voedsel. Op den duur ruik je er zelf ook naar.

Na een lange vliegreis was ik dan in Nairobi. Nairobi, de hoofdstad van Kenia. Afrikaanse chaos bij het temperaturen van de passagiers in verband met de Ebola-epidemie. Lange rijen voor de visa. Twee in plaats van één formulier invullen. Na een visum bemachtigd te hebben, ging ik op zoek naar mijn taxichauffeur. Die zou buiten staan met een bordje: Frans Weller. Eenmaal buiten, zag ik tot mijn schrik wel honderd chauffeurs met bordjes staan. Dat was dus even zoeken. Emanuel, één van de vaste taxichauffeurs van Afrilift, reed mij naar het compound van Afrilift. Een flinke tocht, of beter gezegd, file, dwars door de stad.

Verschillen

En daar vallen al snel de enorme verschillen op. Rijkdom versus armoede. Grote vierbaanswegen waar hobbelige zandwegen op uitkomen. Enorme kantoorgebouwen, prachtige hotels en schitterende, omheinde huizen worden afgewisseld met de sloppenwijken. Auto's met keurig geklede mensen, die door hun chauffeur naar hun werk gebracht worden, en schamel geklede mensen, die voor zich uit starend langs de kant van de weg sjokken. Op zoek naar werk, op zoek naar voedsel. Om weer een dag te overleven. Zo triest. Regelmatig wisselt de weg van heel breed naar heel smal. Van asfalt vol speed bumbs naar asfalt met enorme kraters erin. Van bestraat naar onbestraat. Er wordt links gereden, dus dat was weer even wennen. En verder levert het verkeer altijd wat spannende momentjes op. Ik krijg de indruk dat iedereen die in de auto stapt, de blik op oneindig richt en gassen maar. De grootste gaat voor. Na anderhalf uur rijden kwamen we bij het compound van Afrilift. Er is veel te zeggen van het leven op een compound. Druk, levendig. Maar ook weinig privacy. Daarnaast is het dan weer net een stukje veiliger. En veiligheid is best een puntje in Nairobi. Het compound ligt aan het eind van een doodlopend straatje, waarvan alle huizen omheind zijn en ieder huis één of meerdere bewakers heeft. Behalve Afrilift. Bewaking is kostbaar. Te kostbaar voor Afrilift. Maar gelukkig zijn er 3 Duitse Herdershonden. Flinke, hapgrage jongens, die vocaal nadrukkelijk aanwezig zijn. Heel wat expats, die een kamer huurden bij Afrilft, hebben onaangename ontmoetingen met de drie Duitsers gehad. Ik heb ondervonden dat het handig was om hondenbrokjes in je broekzak te hebben. Na het uitdelen van hondenkoekjes werd mijn voordeur dag en nacht bewaakt.

Evenaar

Nairobi ligt op de evenaar, het hele jaar door zijn dag en nacht even lang. In de zomermaanden is het duidelijk koeler dan in de wintermaanden. Ook zijn er grote klimaatverschillen op kleine afstand. Verder zijn er twee regenseizoenen. De korte, keiharde plensregens, met tussendoor de zon, van november tot rond de kerst. De lange, zachtere regens beginnen in maart tot ongeveer eind mei. Zoals ik al zei, is Nairobi een stad van grote uitersten. Je wordt voortdurend geconfronteerd met de enorme verschillen tussen arm en rijk. Mensen die alles lijken te hebben en mensen die niets hebben. En dat is heftig. Aan de rand van de stad ligt het Nationaal Park. Je kunt daar mini safaritochten maken. Het gebied is heuvelachtig met hoge grassen. Er grazen kuddes zebra's, impala's en gazellen. Giraffen en leeuwen. Je hebt er prachtige vergezichten op Nairobi, met giraffen en zebra's grazend op voorgrond van de stad. Wanneer je het park weer uitrijdt, kom je direct op de grote en bomvolle wegen terecht. Wordt je geconfronteerd met de armoede. De sloppen. Overal op straat lopen mensen in kleurrijke kleding. Langs de weg, in de zanderige bermen, zijn kleine kraampjes gemaakt van planken die op stapels stenen rusten en waar drinken, groenten en fruit verkocht worden. Er staan karretjes met stapels suikerriet, die iemand met een enorm mes staat te snijden en verkopen. Tussentijds ligt het vlijmscherpe en grote mes ergens op de kar of op de grond. De in blokjes gesneden suikerriet wordt in porties in zakjes verkocht. Het is niet duur. Je kauwt er lang op. En, belangrijk, het is voedzaam. Op de grond liggen hier en daar slapende mensen. Tussen de middag hoor je een dutje te doen. Loop je dan net op straat? Dan ga je daar gewoon even liggen. Op de hoeken van de straten is het nog drukker. Daar staan de taxi-brommertjes, de piki piki's. En de jongens die visjes, mango's en bananen verkopen. Visjes, die ze, vaak straatjongens, eerst moeten vangen in een vuil meer bij sloppenwijk Kangemi. Daarna moeten ze deze visjes verkopen voor hun baas. In ruil daarvoor krijgen ze soms geld, maar meestal een maaltijd. Niet genoeg visjes gevangen? Dat is er geen maaltijd. En dit betekent voor de meeste, dat ze die hele dag dan niet eten. En als je pech hebt, de volgende dag ook niet. Bij veel van deze kraampjes kocht ik met regelmaat wat. Telefoonkaartjes, kauwgum en wat voedsel. Het laatste is niet voor westerse magen geschikt, heb ik gemerkt. De bereiding is ietwat onhygiënisch. De mango's en bananen komen vaak regelrecht van de vuilnisbelt. Zijn bruin en zacht. Ik besloot, wèl te kopen, maar daarna weg te geven. Bedelende kindjes kom je altijd en overal in de stad tegen.

Families

Op de straathoeken, rondom de piki piki-chauffeurs, zitten op de grond soms hele families. Waarvan de vrouwen maaltijden koken voor de chauffeurs van de piki piki's en de verkopers van de visjes en fruit. En ook maaltijden aan de doorgaande man verkopen. Ze koken gewoon op de zanderige grond. Op houtvuurtjes. Het rook best lekker. Zo is de straat een bedrijvige bedoening. Het ziet er misschien gezellig uit. Maar het is een beeld van bittere armoede. Geen vaste baan. Geen vast inkomen. Iedere dag overleven. Niet wetend wat je verkoopt die dag. Als je 's morgens in alle vroegte over straat loopt, zie je de bermen vol met mannen. Mannen die wéér op zoek gaan naar werk voor die dag. Moeilijk om te zien. Maar toch zijn de mensen zo vriendelijk en gastvrij. Ze willen je altijd helpen. Als je de weg niet weet, vraag het, en er staan zo 5 Kenianen om je heen, die allemaal tegelijk, vaak in Swahili of gebrekkig Engels, je de weg wijzen. Het is wel oppassen geblazen op straat. Alles beweegt zich door elkaar heen. Auto en vrachtwagen. Matatu en piki piki. Volgepakte fietsen en voetgangers. Ook is het een sport, om zoveel mogelijk mensen op je fiets of brommertje mee te nemen. Verbazingwekkend wat er op past!

Auto's nemen regelmatig een bermpje mee. Soms loopt er net iemand. Heel vervelend. Maar men kijkt niet zo nauw. Ik weet er alles van. Mijn onderbenen lagen open en mijn knie zat bijna achterstevoren... Maar stoppen? Waarschijnlijk heeft de chauffeur niet eens gemerkt dat er heel even iemand op z'n motorkap zat. Het is wel zaak dat je snel opstaat. Voor je het weet wil iedereen je helpen. Heel behulpzaam. Maar de kans dat je daarna het één en ander mist, is erg groot. De matatu is een minibusje met een chauffeur en een bijrijder. Het brengt je voor een paar shilling van wijk naar wijk. Dat betekend heel veel overstappen. Verder passen er veel mensen in. Héél veel. Iedere chauffeur heeft zijn eigen route. De berijder kent maar 1 ding. Keihard. Zowel de snelheid als de muziek. Onder de stoelen liggen voldoende middelen om opdringerige of agressieve verkeersdeelnemers op afstand te houden. En ze worden gebruikt. De meeste matatu's worden niet onderhouden. Ze blijven rijden totdat ze uit elkaar vallen. Omdat Nairobi op bijna 1800 meter hoogte ligt, is er behoorlijk hoogteverschil op de wegen. Toen ik een keer met de matatu onderweg was naar de farm, kropen we een flinke heuvel op. De matatu ronkte en braakte grote rookwolken uit. En toen ging er iets van de versnelling kapot. Heel even stonden we stil. Daarna vlogen we achteruit naar beneden. Met een snelheid, die ik nog nooit in een matatu naar voren heb gereden. Het gegil was vreselijk. Je rook gewoon de angst. We vlogen over kraampjes die in de berm stonden heen. Ineens deed de versnelling het weer. En met een klap kwamen we tot stilstand tegen een muur. We kropen het busje uit. Er werd 'Praise the Lord' geroepen. Om vervolgens op zoek te gaan naar een andere matatu. Reizen met een matatu doe je omdat het moet. Niet omdat het romantisch is, zoals ik laatst las. En ook niet omdat je zulke leuke gesprekken hebt met de locals, wat in dezelfde reisgids geschreven stond. Het reizen met een matatu is een gevaarlijke bezigheid. De roekeloosheid van de chauffeur. De agressiviteit van de medeverkeersdeelnemers. Van je medereizigers. Bij ernstige ongevallen is vrijwel altijd een matatu betrokken. Veelal ongevallen met veel slachtoffers. Ook zijn matatu's een gewild object om een terreuraanslag in te plegen. Ook dan weer: veel slachtoffers. El Shabaab staat er bekend om. Het is zoals Robin telkens weer zei: 'Iedere dag die je in Nairobi overleeft is een wonder'. Ik kan dit volmondig beamen.

Goed gevulde portemonnee

In de betere wijken zijn ook de grote winkelcentra. Eigenlijk kan je daar alles kopen. Tenminste, als je een goed gevulde portemonnee hebt. Nairobi staat op de 16e plaats van duurste steden van de wereld. Levensmiddelen zijn peperduur. Gelukkig zijn groente en fruit ook op de markt te koop.

En dan zijn er de sloppen. Sloppenwijken waar miljoenen mensen wonen. Een zee van golfplaten daken. En een zee van ellende. De sloppen zijn op grondgebied van de overheid en van private landeigenaren. Voor de krotten moet huur betaald worden aan huisbazen. En deze moeten weer een percentage daarvan afdragen aan de landeigenaren. De huurders van de krotten hebben geen enkel recht. Zodat het kan gebeuren, dat de landeigenaar de grond heeft verkocht en je op een dag ziet, dat je huisje met de grond gelijk is gemaakt. Samen met je spullen. Of, dat je er van de ene op de andere dag uitgezet wordt. En geen instantie die zich voor je inzet. Geen bed, bad of brood. Zelfs geen dak. De krotten, die vaak maar 2 bij 2 meter zijn, zijn afgescheiden met lappen stof, karton of andere dunne wandjes. De grond is vaak van klei, waarop soms een mat of stukje vloerkleed ligt. Zo klein. Bij regen zo kil en zo nat. De latrines zijn kleine gebouwtjes, in het midden van de sloppen, waar aan de achterkant de ontlasting en urine eruit loopt en zo over de straat naar de goten stroomt. Waar je de ratten ziet lopen. Waar kleine kinderen in de drek zitten te spelen. De armoede. De alcohol. De honger. En de dood. Iedere 10 minuten sterft er een moeder in het kraambed. Iedere 7 minuten sterft er een kind. Graatmagere straathonden die dood liggen in de goot. Ik heb gezien dat de stukken vlees eraf werden gesneden om op te eten. Er werd om gevochten. De ratten die gevangen worden om op te eten. In de sloppen besef je wat kansarm is. Kansarme mensen met geen enkel uitzicht op een beter leven. Maar die, ondanks alles, gastvrij zijn en hun laatste beetje thee aanbieden als je op bezoek komt.

Afrilift werkt in de sloppenwijken Kangemi en Kibera. Volgende keer meer daarover.

Afbeelding
Afbeelding