Afbeelding
Foto: pr

Neem en lees

Gebed en lofzang

'Gebed en lofzang', het lied van koning Hizkia, is geestelijk onderwijs in tijden van ziekte en tegenslag, geschreven door onze reformator Johannes Calvijn. Een gebonden uitgave met op de voorkant – hoe kan het ook anders – een duif. Want in het bekende lied van koning Hizkia komt een zinsnede voor: ik kirde als een duif.

Dit lied/gebed schreef Hizkia nadat de HEERE heb genezen had. Hizkia gebruikt meer beeldrijke taal, zoals de vergelijking van zijn leven met de hut van een herder en met een doek op het weefgetouw. In zijn nood ziet deze koning de Heere als een leeuw op hem afkomen, die al zijn beenderen breekt. Verder staan er passages in het geschrift van Hizkia, die wellicht vragen oproepen: 'de doden zullen U niet prijzen.' Calvijn geeft in vier preken over Jesaja 38: 9-22 uitleg bij deze passages. Opmerkelijk is ook de lijn die Calvijn trekt naar de praktijk van het dagelijks leven. Hij spoort ons aan om wakker en opmerkzaam te zijn in tegenspoed én voorspoed. Kenmerkend voor deze preken is de eenvoud, helderheid en diepgang tegelijk.

Het boek is uitgegeven bij Den Hertog uitgeverij, onder het ISBN nummer 9. 789. 033. 127. 243. De prijs is €12,50 en het boek bevat 94 bladzijden.

Deze preken zijn uit het Frans verteld door Esther Karels-Boonzaaijer.

In Ten Geleide geeft zijn rekenschap en inzicht hoe zij te werk is gegaan.

Deze vier preken kunnen nauwkeurig gedateerd worden. De eerste preek is gehouden op 5 november 1557, de laatste op 16 november 1557. In Genève, waar Calvijn deze preken heeft gehouden, was het roerig. In oktober 1557 waren driehonderd vluchtelingen uit Frankrijk en Engeland tot de stad toegelaten. Opmerkelijk is, dat Calvijn wel lessen naar de praktijk trekt, maar niet toegepast op zijn eigen tijd, maar universeel.

Deze vier preken moeten als een eenheid worden gezien. De eerste druk van deze preken was niet in het Frans, maar in het Engels. We schrijven het jaar 1560. De vertaling is van Anne Locke, een dame uit de gegoede kringen, die nauw bevriend was met John Knox.

John Knox noemt Genève de meest volmaakte school van Christus, die er op aarde geweest is, sinds de dagen van de apostelen. Anne Lock komt in mei 1557 met haar dochtertje en haar zoon in Genève aan. Haar dochtertje sterft vier dagen naar haar aankomst. De preken van Calvijn over het lied van Hizkia hebben haar bijzonder aangesproken. Aan Katherine, de hertogin van Suffolk schrijft Locke het volgende:

'Wat verdient hij wel niet die een recept uitschrijft waar zowel de gezondheid van het lichaam als die van de ziel wel bij vaart?' … Dit recept heeft God, de hemelse dokter gegeven en is door zijn voortreffelijk apotheker Johannes Calvijn samengesteld.'

De Franse gedrukte uitgave uit 1562 is verzorgd door Jacques Roux. In deze uitgave en de wetenschappelijke uitgave zijn nogal wat verschillen. De Supplementa geeft het handschrift één op één weer, terwijl Roux in zijn uitgave verbeteringen van grammaticale of stilistische aard heeft aangebracht. Lange zinnen werden in stukken geknipt, de directe rede werd gebruikt in plaats van indirecte reden, verleden tijd werd vaak ingewisseld voor tegenwoordige tijd.

In de voetnoten heeft de vertaalster de vertaalkeuzes verantwoord, of alternatieven aangereikt. Woorden die zijn toegevoegd zijn cursief gedrukt.

Esther Karels-Boonzaaijer is niet de eerste vertaler in het Nederlands.

In de zestiende eeuw was het ene Th. O. die een vertaling verzorgde. Wie achter deze initialen schuilgaat is onduidelijk.

Zo is de naam van Calvijn nog niet in de vergetelheid geraakt, maar de preken van hem beginnen echter steeds met het wijzen op de Naam en eer van God. 'Geloofd zij de HEERE God, de God Israëls, Die alleen wonderen doet. En geloofd zijde Naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid'(Psalm 72: 18 en 19a).

Een kort citaat op blz. 71 / 72:

'Kortom, we zien dat als God ons aanneemt, Hij met ons verzoend is. Niet alleen om onze schuld te vergeven (zoals de roomsen bedacht hebben en zonder grond brabbelen), maar opdat wij Zijn gunst op alle manieren zouden ervaren. Hij vervolgt ons niet langer en in plaats dat Zijn hand ons slaat en Hij ons daardoor een blijk van Zijn toorn geeft, laat Hij ons nu weten dat Hij ons houdt voor Zijn kinderen en ons teder wil behandelen en zo Zijn liefde wil betonen.

Het is waar dat God, hoewel Hij onze zonden vergeven heeft, toch vaak niet nalaat om ons te kastijden, zoals ook David dat overkwam. Hij doet dat echter alleen voor ons bestwil en tot ons nu, opdat wij in de toekomst voorzichtiger zullen wandelen.'

Door B.S. van Groningen