Eenzaam, maar niet alleen

"Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft." (Psalm 3:3-4a).

David zit in de duisternis. Deze psalm heeft hij gedicht toen iedereen die hij liefhad hem de rug had toegekeerd. Zelfs zijn eigen zoon Absalom had hem verlaten. Wat een eenzaamheid moet deze man gevoeld hebben. Wat een moeite moet hij niet hebben doorstaan.

Beste lezer of lezeres: misschien voelt u zich ook wel op dezelfde manier als David. Verlaten van iedereen. Eenzaam. Misschien mag u een groot gezin hebben, of veel vrienden en vriendinnen en dan toch soms nog zo eenzaam.

Door mensen verlaten die toch zoveel voor u betekenen. Dat u steun verwachtte en het allemaal zo bijzonder tegenviel. Wat voelt u David dan mogelijk goed aan.

En nu was dat nog niet het ergste: velen meenden dat David geen heil, geen redding meer bij de Heere te verwachten had. Dat hij zich alles had ingebeeld. Dat de Heere hem nu niet meer wilde kennen, dat was toch duidelijk: alles ging de diepte in? Mogelijk kent u die opmerkingen. Van uw (klein)kinderen. Van uw gemeenteleden. Misschien wel van uw eigen man of vrouw. Of van die binnenprater. Dat u geen heil hebt bij God. Dat alles wat in uw leven is gebeurd onwaarheid is. Niet echt. Onwaarachtig. En dat ze het zeggen: "Als u werkelijk de Heere kende dan zou u toch niet zo ziek zijn?" Of: waarom kent u dan zoveel moeite en tegenstand?" Of dat ze het weten: "Een echt kind van de Heere…" en vult u het dan zelf maar in. Wat kan de twijfel dan toeslaan. Is het bij mij wel echt? Is de Heere wel iets begonnen? Bedrieg ik mijzelf niet? Hebben ze dan toch gelijk?

Wat is het dan een troost om te lezen dat ook David deze woorden heeft moeten horen. Dat ook hij die diepte in moest. Eenzaam. Ook hij hoefde geen hulp meer te verwachten van mensen. Zelfs degenen die het dichtst bij hem stonden ondersteunden hem niet. Integendeel. De Heere sneed al de menselijke banden los.

En met al die woorden en overleggingen van het hart komt hij uit op de plaats waar hij moet zijn. Bij de Heere Zelf. Hij blijft het maar niet in zichzelf zoeken: "Is het wel waar? Hebben ze gelijk?" Nee, hij zoekt het bij zijn Heere en Heiland. Het gaat hem niet om het oordeel van de mensen. Het gaat hem om het oordeel van de Heere. En dát is Davids hoop. Deze Heere is een Schild voor hem; waar al zijn vijanden pijlen op hem af vuren om hem te raken waar ze hem maar raken kunnen, daar weet David dat de Heere hem beschermt. Ook al wordt David van al zijn eer ontroofd en moet hij de diepten in, ook al is hij een smaad voor de mensen geworden: de Heere is zijn eer. O, wat een heilige en heerlijke belijdenis mag hij hier uitspreken. Door genade mag hij zich hier in de diepte verheugen in zijn Heiland. De kanttekenaren tekenen het ook aan: de Heere is de Auteur van Davids eer. Door het geloof mocht David vooruit zien op het moment dat de Heere zijn troon weer terug zou geven. Naar het moment dat hij opnieuw in zijn koninklijk paleis zou zijn.

Niet David moest hier voor instaan; de Heere zou hem hier uithelpen. Hoe blijkt hier in het bijzonder dat waarheid is, wat later Paulus van de Heere heeft geleerd: "Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht".

Ook David had dat leren verstaan. Deze God heft zijn hoofd op, waar het anders in wanhoop was blijven hangen. De Heere is het die hem nieuwe moed schenkt. Op Hem mag hij zien!

Wat een belangrijke les ligt hier voor ons in. In tijden van diepte en duisternis. In tijden van weerstand en beproeving. Om het geloofsoog te richten op de Heere en Zijn weldaden. Op Zijn weg van smarten. Op de eenzaamheid die Hij heeft moeten doorstaan, opdat anderen die eenzaamheid niet zouden hoeven te kennen. Om te mogen zien op de vele vijanden die Hem omringden, uitlopend op Zijn kruisiging, op Zijn overwinning op die vijanden.

Om te zien ook op Zijn trouw en goedheid. Op Zijn barmhartigheid. Op de toekomst die in Hem ja en amen is.

Dan is het zelfs mogelijk om in die diepten te zingen van Hem. Dan is geen nood te hoog. Wat is het rijk wanneer wij niet alleen meer denken aan het oordeel van mensen over ons leven. Wanneer de mensenvrees verandert in tere Godsvreze. Dat het ons te doen is geworden om het oordeel van de Heere over ons leven. "Als Hij mij maar kent, al zegt de wereld dat het anders is". Misschien zegt u nu wel: "Maar dat is nu juist het probleem. Dat is nu juist mijn grootste diepte. Ik weet niet of de Heere míjn Heere al is geworden. Ik weet niet of Hij míjn Schild is". Laten we dan maar letten op wat David in deze psalm doet. Na de smaadtaal van velen zinkt hij niet weg in moedeloosheid. Zegt hij de dienst van de Heere niet vaarwel. Integendeel. Hij gaat na Wie de Heere dan is. We kunnen het ons zo voorstellen dat hij bemoedigd wordt door het Woord des Heeren. Speurt u het Woord dan maar biddend na. Wat Hij heeft gesproken. Wie Hij is. Nergens zult u tegenkomen dat een zondaar bij Hem bedrogen is uitgekomen.

Wanneer deze rijkdom en troost de onze nog niet is; zoek het dan toch bij deze waarachtige God. Hij is bij machte de grootste der zondaren te bekeren. Hij is bij machte om boven ons menselijk kennen en kunnen te werken.

Ds. B.D. Bouman, Stellendam