Druk

Column Caroline Kraayvanger

Ik ren achter onze peuter aan die zich van al haar kleding heeft ontdaan en nu giechelend door het huis galoppeert. Ik grijp haar bij de arm en hijs haar - voor de tweede keer vandaag - in de kleren. Ze heeft ze nog maar net aan als de jongste begint te huilen. Ik trek een sprintje de trap op en daal zo snel mogelijk met de kleine in de armen weer af, wetende dat er in mijn afwezigheid vreemde dingen gebeuren. En inderdaad: de peuter heeft in de tussentijd 23 foto's met mijn mobiele telefoon gemaakt (voornamelijk van de tafelpoot). Ik heb de foto's net gewist als er een kreet uit de speelkamer klinkt. De oudste is gevallen. Een kus doet wonderen en ik haast me weer naar de woonkamer waar de jongste inmiddels aangeeft honger te hebben. Terwijl ik haar flesje maak, hoor ik de achterdeur dichtvallen en een peuter 'Doei!' roepen. Op mijn blote voeten ren ik naar buiten om de poort op slot te doen. Ik haast me weer naar binnen, waar de decibellen een stuk hoger zijn komen te liggen. Het flesje is nog maar net op als de peuter binnenwandelt. 'Boterham met hagelslag?' vraagt ze. Ik leg de kleine op bed en sprint naar de keuken om lunch te maken. Die middag ren ik nog tien keer de trap op en af, achtervolg ik onze peuter nog vijf keer en kleed ik haar nog twee keer opnieuw aan. De kleine moet noodgedwongen twee keer van top tot teen verschoond. Om tien voor vijf ren ik - met een peuter aan de arm en een baby in de draagdoek - nog naar de supermarkt om een vergeten boodschap. Als ik om kwart over vijf puffend binnenstap zit mijn man zuchtend op de bank. "Ik moet zo echt even gaan hardlopen," zegt hij klagend. "Mijn enige beweging vandaag was een rondje naar de koffieautomaat. Kun je je dat voorstellen?" Nee. Dat kan ik niet.