Ode aan Den Bommel

Onverbrekelijk stilte en rust
op een plaatsje aan de kust.
Hoe je ook den dijk afziet,
mensen nee die zie je niet.
Alles wat je oog nu schout
was een land met graan bebouwd.
Thans is 't ene water zee
van Toon van Vugt tot tante Kee.

En waar zijn de bewoners van 't gehucht
naar alle steden heen gevlucht.
Zo snel in enkele dagen tijd
was alles overal verspreid.
Van Hoeve tot aan Roodeschool
in Amersfoort zit Jaap van Krool.
En waar je maar eens kijken gaat
zie je een Bommelaar op straat.

Wie je ook vraagt ze hebben 't best
de een zo goed als heel de rest.
En vraag je dan wil je terug
dan is het ja en vliegensvlug.
Ontvangen zijn ze met groot onthaal
want ze zijn nu nog niet helemaal kaal.
Maar als de keu door 't hele gat is
dan raakt het hier en daar wel mis.

De huizen staan nu dood en kaal
als willen ze ook aan de haal.
Ze treuren om het grote leed
dat men de mensen hier aan deed.
Het zijn maar stenen en wat hout
waar van ze eens zijn opgebouwd.
Toch spreken ze een luiden taal
verstaanbaar voor ons allemaal.
't Gemis hiervan is een stuk leven
waarin reeds mensen zijn gebleven.

En dan het land dat nu vergaat
van Melissant tot Ooltgensplaat.
Om niet te spreken van de rest
dat door die... nog wordt verpest.
Hoe is het mogelijk dat al dat kwaad
maar regelmatig gebeuren gaat.
Zonder een enkel lichtend punt
dat aan een mens kan worden gegund.

Maar wachters wacht tot in de nacht
en wij moeten nog vertrouwen.
Op uitkomst die Hij steeds nog bracht
en waar op wij mogen bouwen.

Dit gedicht is geschreven door een Bommelaar tijdens de evacuatie 1944-'45.

Ingezonden door Rien Bakelaar

Den Bommel