En ziet, ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Matthéüs 28:20.

Na de opstanding van de Heere Jezus was er ook voor de discipelen veel veranderd. Toch waren de discipelen niet genezen van hun twijfel. Als ze de Heere Jezus opnieuw ontmoeten, zijn erbij hen gemengde gevoelens. En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen twijfelden. Maar de Goede Herder zoekt Zijn schapen telkens weer op. Hen wacht nog een belangrijke taak, namelijk uit te gaan in de hele wereld om het Evangelie te prediken. Maar waren zij daartoe wel in staat? Waren zij Hem niet ontrouw geweest? Bovendien zouden zij satan, de grote tegenstander, op hun weg vinden.

Maar de Koning van Zijn Kerk wil hen niet ongewapend de strijd in sturen. Hij wapent hen met de verzekering dat Hij als Middelaar alle macht gegeven is in hemel en op aarde. Christus zou daarbij niet op een afstand blijven, maar met hen zijn. Deze belofte geldt in het bijzonder Zijn knechten, maar uiteindelijk al degenen die Hem van de Vader gegeven zijn. Christus heeft Zich voor hen Borg gesteld en Zich als een Lam ter slachting laten leiden.

Matthéüs begint zijn beschrijving van het Evangelie met te zeggen dat Gods Zoon de naam Immanuël draagt, dat is: God met ons. En hij eindigt er mee: Ik ben met ulieden. Hoe zou de Heere Jezus dan bij Zijn gemeente blijven? Niet door Zijn lichamelijke tegenwoordigheid, maar op een geestelijke wijze. De Catechismus zegt samenvattend: Naar Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons.

Christus belooft Zijn discipelen nabij te zijn in hun bediening als apostelen; om hen te sterken, te bekwamen, te onderwijzen en te beschermen. En in het algemeen belooft Hij ook een ieder die door het geloof aan Hem verbonden is, nabij te zijn. Namelijk met Zijn genade, troost, vrede, verzoening, raad. Kortom; in alles wat zij nodig hebben. Meer dan een vader en moeder zorgt God voor Zijn kinderen.

Drie jaren had Christus met Zijn discipelen omgang had. Daar zou nu een eind aan komen. Maar de wijze waarop Hij hen nabij zou zijn, zou verder strekken en niet ophouden: Al de dagen, tot de voleinding der wereld. Alle dagen, dus elke dag. In dagen van blijdschap en droefheid, in dagen van voorspoed en tegenspoed, in dagen van licht en duisternis.

In die tijd zal alles uitlopen op de voleinding. Dat wil niet zeggen dat alles op het einde zal uitlopen, maar alles zal tot zijn doel, tot zijn bestemming komen. En dat doel is de verheerlijking van Gods Naam, de komst van Zijn koninkrijk en de eeuwige rust van Zijn Kerk. Tot die tijd belooft Christus: ik zal u niet begeven, en ik zal u niet verlaten.

Zeker, de schijn kan wel eens zijn dat Christus zo ver weg is. Vanwege hun afdwalingen verbergt de Vader wel eens Zijn aangezicht voor Zijn kinderen. Wat zijn het dan donkere dagen. Want Hij wil zo graag als Koning erkend worden. Maar als zij weer in ootmoed hun schuld belijden, blijft Hij nooit achter. Want omdat Christus van de Vader verlaten werd, zal Hij de Zijnen nooit verlaten. Hij heeft Gods gemeenschap en nabijheid voor hen verdiend. Door Zijn bloed zijn ze in Gods nabijheid gebracht. En wat een blijdschap als opnieuw mag worden ervaren dat Hij zo dicht bij hen is. Hij laat niet varen het werk van Zijn handen. En Zijn trouw is zo groot dat Christus hen niet alleen nabij is alle de dagen van hun leven, maar ook op de dag van hun sterven. David zong: Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij. Is de Heere Jezus Christus u al onmisbaar geworden? Kunt u alleen nog maar leven als Hij u nabij is? Zeker, wij lopen telkens bij Hem vandaan. Maar Hij zoekt toch steeds weer de nabijheid van de zon daar. Dan kan en mag u met verwondering zeggen: Het is mij goed nabij God te wezen.