De tweeling. Links is Kees, rechts is Jan.
De tweeling. Links is Kees, rechts is Jan. Foto: Archief

Dodenherdenking blijft belangrijk voor nabestaanden

ACHTHUIZEN - Aanstaande maandag worden overal in Nederland de slachtoffers van de tweede wereldoorlog herdacht. Voor een groot deel van de bevolking is het een moment om respect te tonen voor de mensen, die hun leven gaven voor onze vrijheid. Toch is er ook de generatie, die de oorlog heeft meegemaakt en op deze dag terugdenkt aan overleden dierbaren. Dat geldt ook voor de leden van de familie Moerenhout uit Achthuizen. Ieder jaar wonen zij de dodenherdenking bij in hun dorp en leggen bloemen bij het monument. Immers, de naam van broer Cornelis Johannes (Kees) Moerenhout staat onderaan de lijst met negen namen van dorpsgenoten, die tijdens de oorlog zijn omgekomen. Achter zijn naam staat Bergen-Belsen 31-05-1945. Een fictieve datum, want tot op de dag van vandaag weet niemand, wat er precies met Kees, tijdens zijn 'Arbeitseinsatz' is gebeurd. Eén van de nabestaanden is Evy van de Klundert-Moerenhout. Ze was zes jaar oud toen de oorlog uitbrak. Hoewel ze dus nog heel jong was, weet ze zich nog heel veel uit die tijd te herinneren. Ze woonde destijds, samen met haar ouders en 11 broers en zussen aan de Galathesedijk vlakbij de molen. Het zogenaamde Molenpad. Hieronder volgt haar relaas.

"Het eerste wat ik me van de oorlog herinner, zijn de Duitse soldaten, die over de dijk marcheerden. Het was een heel leger, dat te voet op weg was naar het Fort in Ooltgensplaat. Af en toe kwamen er ook zeppelins over vliegen. Wij moesten dan snel naar binnen en de ramen werden dan verduisterd met zwart papier. Ook werd er stevig gehamsterd door iedereen. Vooral kleding en houdbare voeding. Al dat soort goederen kwamen op de bon. Op school kregen we lessen in zelfbescherming. We leerden, wanneer we onder de schoolbanken moesten kruipen en we kregen het advies om bij beschietingen onder het raam te gaan zitten, vanwege de wegspringende glassplinters.

Tewerkstelling

Geregeld werden er jonge mannen opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Zo ook mijn oudste drie broers. De tweeling Jan en Kees en de iets jongere Jos. Bij de timmerman werden houten koffers gemaakt en daarin werd alles meegenomen. En zo gingen ze, tot groot verdriet van ons allemaal, maar vooral van mijn ouders, het grote onbekende tegemoet. De tweeling werd te werk gesteld in een fabriek in Neustadt-Frankfurt am Main. Daar werd gewerkt met giftige stoffen. Mijn broers kregen daar heel erg eczeem en zouden worden afgekeurd en naar huis mogen, zo schreven zij in een brief. Dat gebeurde echter niet. Mijn broer Jos werkte in een fabriek in Kassel. Daar liep hij difterie op en kreeg verlammingen. Hij mocht wel naar huis in december 1943. Ik zie hem nog aankomen lopen. Een schim van wat hij was geweest. Om zijn voeten had hij lappen gebonden, omdat hij geen sokken meer had. Aan zijn lijf een 'buisje', een katoenen werkjasje. Thuis waren er eigenlijk ook geen passende kledingstukken meer voor hem, want mijn ouders hadden zijn laatste exemplaren kort daarvoor nog naar hem toegestuurd in Duitsland. Gelukkig konden sommige mensen wat missen en kreeg hij een 'manchesters broek' en klompen aangeboden. Enkele boeren wilden wel wat eieren en melk schenken, in ruil voor de beschuitbonnen, die eigenlijk voor mijn jongste zusje bestemd waren. Tja zo ging dat. Vanuit Ooltgensplaat tot Ouddorp kwamen er mensen bij ons thuis om mijn broer te vragen hoe het was in Duitsland en of hij iets wist over hun zonen, echtgenoten, broers. Er was immers zoveel onzekerheid en je had nog geen telefoon of iets dergelijks.

Evacuatie

In februari 1944 werd Goeree-Overflakkee onder water gezet en moesten we evacueren. Mijn vader had een onderkomen gevonden in Breda, maar ook een op een boerderij tussen Stampersgat en Dinteloord. Hij koos voor het laatste, want hij dacht, dat we in een dorp veiliger zouden zijn, dan in een grote stad. Op 20 februari vertrokken wij met ons allen richt Brabant. Mijn broer Leo moest echter nog even terug naar Flakkee, op zijn fiets met houten banden, omdat we wat vergeten waren. 's Avonds trof ik mijn moeder huilend aan. "Vandaag is Leo 16 jaar geworden", zei ze "en ik heb hem door alle omstandigheden niet eens gefeliciteerd". In de boerderij konden we gebruik maken van een grote opkamer. Daaronder was de kelder, waar 's nachts ook kippen en konijnen zaten, anders werden ze gestolen. Het wemelde er ook van de muizen. Die zag je gewoon vanachter het behang komen. Nee, fris was het niet. Mijn vader en broers vonden werk op het land en ik ging in Stampersgat naar school. Dat was in een restant van de kapotgeschoten suikerfabriek. De school zelf was ingenomen door de Duitsers. Ik had het best naar mijn zin daar, hoewel er nogal eens geschoten werd in de buurt van de fabriek en de rivier De Mark. Ook was er spertijd. Mijn broer Jos was een keer iets te laat en werd aangehouden. De volgende dag moest hij zich melden in Bergen op Zoom bij een ambtenaar. Die zei, dat hij even weg moest en liet zijn paspoort en papieren op het bureau liggen. Mijn broer begreep de hint en maakte dat hij wegkwam. Hij dook onder in Spierdijk. Daar woonde een oud-kapelaan uit Achthuizen en die zorgde ervoor, dat mijn broer bij een gezin terecht kon. Echter, hij kreeg daar pleuritis en moest het bed houden. Gelukkig werd er goed voor hem gezorgd door het gastgezin.

In de vuurlinie

Op 2 november 1944 kregen we te horen, dat we zo snel mogelijk de boerderij moesten verlaten, want de Duitsers namen hem in. Toen zijn we met het hele gezin naar Dinteloord gelopen, want daar zou een huisje zijn, dat door mensen was verlaten. De volgende dag klonken er overal alarmen en werd er flink geschoten. Wij zaten met ons allen in het gangetje en achter ons was de pui al ingestort. Toen het even stil was, zei mijn vader, "we gaan terug naar de boerderij, het is hier veel te gevaarlijk". Met ons negenen gingen we op pad. Wat zullen mijn ouders een angst hebben gehad. Mijn moeder was bovendien hoogzwanger. Overal om ons heen liepen gewonde en verbrande mensen. "Niet kijken", riep mijn vader, "maar doorlopen". Natuurlijk heb ik toch stiekem gekeken en ik weet nog precies wat ik zag. Na een tijdje lopen kwamen we precies in de vuurlinie terecht. Het werd al donker en hebben toen achter een aardappelpit geschuild, terwijl de kogels ons om de oren vlogen. Mijn vader is toch naar de boerderij gelopen en heeft de Duitsers gevraagd of we in de schuur mochten overnachten. Dat kon, als we binnen bleven. De volgende morgen keek mijn broer Leo uit het raampje en zag twee Canadese soldaten lopen met, tussen hen in, een Duitser. Toen wisten dat we bevrijd waren. We werden daarna opgevangen door het Rode Kruis. Daar kregen we de lekkerste pap, die we ooit hadden gegeten en mijn moeder werd weggebracht om te bevallen. Op 7 november werd mijn jongste zus geboren. Daarna was het wachten op de bevrijding van de rest van het land. Pas in oktober 1945 konden we echter terug naar Flakkee.

Verdriet en verlies

In mei 1945 keerde mijn broer Jan terug uit Duitsland. Alleen. De tweeling had wel brieven geschreven, maar daarop stond altijd een blauw kruis, ten teken, dat ze gecontroleerd waren. Wat er precies is gebeurd, is onzeker. Ze hadden gelogeerd bij een gezin en daar was sprake geweest van een of ander verraad. Jan had na de oorlog in Duitsland op Kees gewacht, maar toen die nergens kwam opdagen, dacht hij, dat zijn broer wellicht al thuis zou zijn. Dat was niet zo. Wat bekend is, is dat Kees in augustus 1944 werd opgepakt en is overgebracht naar concentratiekamp Oraniënburg. Na de oorlog gingen mijn ouders via het Rode Kruis op zoek naar hem. Er werden foto's verspreid en navraag gedaan. Het Rode Kruis ontdekte, dat hij in december 1944 was gezien in Sachsenhausen. Pas jaren later kregen mijn ouders bericht, dat hij waarschijnlijk is overleden tussen 5 april en 30 mei 1945 in Bergen-Belsen, omdat hij daar ook nog was gezien. Dit kamp werd bevrijd door de Russen. Ze hebben er veel verdriet van gehad.

Bij ons thuis was de deur ook nooit op slot, want als Kees thuis zou komen, mocht hij niet voor een gesloten deur staan. Hij kwam echter nooit terug en zijn naam is vermeld op het monument voor oorlogsslachtoffers. Ieder jaar op 4 mei leggen wij daarom als familie bloemen en denken wij terug aan onze broer en aan al die andere slachtoffers".

Het monument in Achthuizen.