Sopploeg uit het oostelijk deel van de Alblasserwaard, staande op het plein van de christelijke lagere school.
Sopploeg uit het oostelijk deel van de Alblasserwaard, staande op het plein van de christelijke lagere school. Foto: Archief

Na de Watersnoodramp – Deel 4

In dit deel 5 van de serie over de Ramp; het aanbod van hulp erna; over ondermeer schenkingen en vooral over dankbetuigingen, kunt u hier lezen over een andere, niet onbelangrijke vorm van hulp bij herstel: de 'moddermeisjes'

Door M. Mulder-Faassen

Over deze vorm van hulp – een van vele vormen van hulp uit binnen- en buitenland die de getroffen gebieden werd geboden – het volgende.

Krantenartikelen en verdere publicaties spreken zowel over 'moddermeisjes', als over 'sopploegen' of 'schoonmaakploegen' en 'slikploegen'. Met 'schoonmaak- en slikploegen' worden overigens ook eigen bewoners, scholieren, mariniers (b.v. in Oude-Tonge, uit Doorn afkomstig), militairen (ook uit het buitenland) en brandweermannen bedoeld, die de eerste en ergste modder en vuiligheid kwamen wegscheppen en wegspuiten. De meeste militairen (in ieder geval die uit Nederland) werden overigens al op de 17e en 18e februari teruggetrokken. Vele 'moddermeisjes' kwamen helpen vanaf in de loop van februari 1953 tot ver in het voorjaar.

Landelijk kwam er via de adopterende gemeenten een oproep om schoonmaakploegen voor de door de Watersnood getroffen gebieden. Het verzoek werd onder andere gedaan aan huisvrouwen (w.s. opgeroepen via de Bond van Plattelandsvrouwen); aan huishoudscholen; aan jeugdorganisaties; aan de Unie van Vrouwelijk Vrijwilligers (UVV); aan de Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening (VVH); aan (de opleiding van) het maatschappelijk werk en aan de Diocesane Katholieke- en Hervormde gezinszorg. De kerken speelden een grote rol hierin.

In de berichten werd vermeld dat er in ploegendienst zou worden gewerkt, steeds voor zo'n 10 tot 14 dagen en dat de dames zouden worden voorzien van kleding, - een blauwe overall - en van laarzen. Voor emmers, borstels, sponsen, bezems, lodaline, ontsmettingsmiddel (lysol) en dweilen zou worden gezorgd en instructies en waarschuwingen moesten nauwkeurig worden opgevolgd.
Voeding en onderdak zouden worden geregeld.
Deze 'hulpbrigades / hulpcolonnes van vrouwelijk vrijwilligers' werden trouwens ook voorzien van een blauwe hoofddoek en een (groene) band die om de bovenarm moest worden gedragen met de tekst " vr.[ouwelijke] vrijwillige colonne".

Er werd ruim gehoor gegeven aan de oproepen om hulp.

Nadat de ergste ravage was opgeruimd, kwam de vrouwelijke hulp om in woningen te gaan soppen, dweilen en droogmaken. Voor zover niet geëvacueerd, speelde de eigen bevolking m/v hierbij een aanzienlijke rol hoewel dat per dorp kon verschillen. Wat opvalt uit krantenverslagen en uit persoonlijke verhalen is de animo en opgewektheid van de (jonge)dames: "ondanks de ellendige confrontaties, de trieste beelden en verhalen hebben we veel gelachen, gezongen en muziek gespeeld. We gingen blijmoedig aan het werk en er was veel saamhorigheid".

Hulp aan Ooltgensplaat

In het Nieuwsblad voor Gorinchem e.o. verschenen tussen 4 maart 1953 en 8 april 1953 dergelijke oproepen om sopploegen. De wethouder van Sociale Zaken te Gorinchem, t.w. mevrouw TH. M.F. Huurman-van der Voet (1902-1995), in haar kwaliteit van bestuurslid van de Provinciale Stichting voor Maatschappelijk Werk in Zuid-Holland, liet in maart een circulaire verspreiden onder burgemeesters in de omgeving en onder verschillende gereformeerde en hervormde vrouwen- en meisjesverenigingen in de buurt, met de vraag om ca. 50 dames: "wier taak het zal zijn op het eiland Goeree en Overflakkee hulp te gaan bieden bij het ontsmetten en schoonmaken der huizen […] en het wassen (lees: uitkoken) van serviesgoed en textiel". Dit uitkoken was nodig vanwege mogelijk besmettingsgevaar.

Men had voor dit zware werk voornamelijk meisjes van het platteland op het oog. Daarnaast werden huis-aan-huis brieven bezorgd, waarin gevraagd werd zich te melden voor uitzending naar de getroffen Rampgebieden. Tussen de 37 en 40 dames gaven gehoor aan de oproep van de Federatie voor Vrouwelijke [Vrijwillige] Hulpverlening (VVH). Meisjes en vrouwen uit Giessen-Nieuwkerk, Peursum, Schelluinen, Hoogblokland, Ottoland, Noordeloos, Goudriaan, Ameide, Meerkerk, Vianen, Lexmond, Hoornaar, Leerdam, Gorinchem en Hardinxveld trokken voor circa 12 dagen in ploegen naar Ooltgensplaat. (afbeelding sopploeg uit het oostelijk deel van de Alblasserwaard staande op het plein van de christelijke lagere school) Van Hardinxveld waren het vrouwen, wier mannen op Nieuw-Guinea of op een vliegbasis in den vreemde werkten.

Dames kunnen zich herinneren dat ze arbeidershuisjes sopten en wat er van de inboedel was overgebleven. Eten en slapen deden ze op de bovenverdieping in de Chr. lagere school (beneden waren de ramen kapot). De sopploegen was verteld dat men op zolder op stro moesten slapen, maar het bleken EPEDA- binnenvering matrassen te zijn. Een sopmeisje, afkomstig uit Giessen-Nieuwkerk liet haar verhaal in 1996 optekenen. Ze vertelde over de schoonmaakwerkzaamheden, de lucht van uien, het bange slapen. Zij vertelde ook: "Ik weet nog precies hoe die leidster tekstgedeelten voorlas uit de Bijbel. Dat was tijdens het eten. Ik weet zelfs nog wat het was: Korinthiers 13 en de Zaligsprekingen waren het…[i].

De sopmeisjes stonden er niet alleen voor. Er waren namelijk nog vele Ooltgensplaatse huisvrouwen aanwezig, die toestemming hadden gekregen om te blijven, om de inboedel weer op orde te brengen.

Een andere modderploeg kwam, tegelijkertijd met de dames uit de Alblasserwaard, uit Ouderkerk aan de IJssel en bestond uit 12 dames. Weer anderen kwamen uit Lopik, Woerden, Warmond. Er waren ook 16 maatschappelijke werksters in opleiding uit Amsterdam in de weer om huizen schoon en bewoonbaar te maken. Per week waren er zo'n 72 vrouwelijke vrijwilligers bezig. Het ging dus 'af-en-aan' met de sopploegen in Ooltgensplaat. Burgemeester Hordijk bedankte de colonnes keer op keer hartelijk voor alle hulp, die ondanks de zwaarte ervan trouw werd verleend en hij bedankte bij herhaling voor de belangstelling, getoond aan zijn zwaar getroffen dorp.

Nog meer slik- en sopploegen kwamen er uit Friesland via de Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening uit Harlingen, Grouw, Idaarderadeel en andere plaatsen in die omgeving.
Ook groepen meisjes uit Waddinxveen, Rijnsaterswoude (beide op papier toebedeeld aan Stad aan 't Haringvliet), Zwammerdam, Lekkerkerk en Zoetermeer streken neer in Ooltgensplaat, door tussenkomst van Maatschappelijk Werk en de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers (UVV). Steeds wisten de meisjes orde te scheppen, aldus hun leidinggevenden, ondanks de desolate toestand in de woningen.

In 2005 schreef C.J. van Veen† naar aanleiding van een groepsfoto met achttien Waddinxveense moddermeisjes, een artikel in het periodiek van het Historische Genootschap Waddinxveen. De meisjes zouden voor veertien dagen, in twee ploegen, naar Stad aan 't Haringvliet gaan om te helpen maar belandden uiteindelijk in Ooltgensplaat. De meisjes maakten 66 huizen schoon, een winkel, een smederij, een café en nog enkele grote lokalen. Bij ommekomst in Waddinxveen werden de meisjes ondermeer toegesproken door ene mevrouw F.T. van der Torren, namens het bestuur van de Federatie voor Vrouwelijke Hulpverlening. Zij vertelde dat ze tijdens een persoonlijk bezoek aan Ooltgensplaat van de bevolking had gehoord hoe onuitsprekelijk dankbaar deze was voor het verrichte werk[ii].

Dan de Gelderse plaatsen Hengelo, Ulft, Twello en Voorst. Deze plaatsen leverden een zogenaamde 'papploeg'. Het waren meisjes die in de centrale keuken werkten.

Desgevraagd deed de Oudheidkundige Kring Voorst (OKV) in Kroniek nr. 3 2014 een oproep voor informatie over hulpploegen in 1953. Daarop kwam reactie van meisjes van toen. De ene schreef dat haar ouders via het Rode Kruis de vraag hadden gekregen of dochterlief mee zou kunnen gaan naar Zuid-Holland, voor hulp in Ooltgensplaat voor zo'n 8-10 dagen, hetgeen gebeurde. De ander liet weten dat ze tweemaal op pad is geweest; eenmaal naar Ooltgensplaat, een keer daarna naar Kruiningen. Er ging nog een derde meisje mee naar Ooltgensplaat. Deze 3 werden vanuit Twello zowel op de heenreis als op de terugreis begeleid door een Rode Kruis-medewerkster. De heenreis ging per auto met chauffeur. In Arnhem werd een tussenstop gemaakt, mede om allerlei lekkers te kopen. Eenmaal in Zuid-Holland ging de reis verder per boot naar Ooltgensplaat. De meisjes werden daar ondergebracht op de bovenverdieping van een kerkgebouw (bedoeld wordt het Hervormd verenigingsgebouw Elthato), met beneden een grote ruimte waar gelegenheid was voor gezellig samenzijn. Het werk van dit ploegje uit Voorst bestond uit aardappels schillen, het schoonmaken van groente en fruit; het klaarzetten van tafels en stoelen; het dekken van de tafels en het afwassen en opruimen. Dit alles voor de soldaten die als modderploeg werkten in de woningen: dikke lagen klei wegscheppen en omgevallen kasten en verder huisraad schoonmaken, zodat de ergste troep weg was[iii].

Kennelijk deed niet elke modderploeg hetzelfde werk; die uit de Alblasserwaard sopten; die uit Voorst waren kennelijk meer verzorgend bezig voor de hele crew. De avond voor de terugkeer naar Voorst sprak de burgemeester van Ooltgensplaat zijn dank uit "van ons allen".

De meisjes uit Voorst kunnen zich geen herinneringsbroche of ander kleinood herinneren, als dank voor verleende hulp. Deze broches werden opgespeld dan wel uitgedeeld tijdens de reünie op 9 juni 1953 in het Kurhaus te Scheveningen. In deel 6 zal hierover worden verteld.

In totaal zijn er 318 vrouwelijke vrijwilligers in Ooltgensplaat geweest, bijna twee maanden lang. Op 17 april 1953 werd afscheid genomen van de laatste 46 dames[iv].

Toen burgemeester Hordijk in maart 1953 afscheid nam van het gezelschap uit de Alblasserwaard en uit Zoetermeer e.o., tijdens een officiële bijeenkomst in de raadzaal, zong de Zoetermeerse 'sopploeg' een door ds. T.D. van Soest (1925-2011) uit Rijnsaterswoude vervaardigd gedicht, dat aldus aanvangt:

Wiens 't Geuzenbloed door d'aadren vloeit,
Die moddert met ons mee.
Zij neemt de bezem en de dweil
En vecht tegen 't slib van de zee[v].

Overigens, in het archief van het Noord-Veluwse Voorst zijn enkele stukken over de Ramp terug te vinden. Uit correspondentie in maart 1953 met B&W van Ooltgensplaat over re-evacuatie blijkt dat een moeder met drie kinderen en een alleenstaande man uit Ooltgensplaat in de gemeente Voorst zijn opgevangen.

Hulp aan Nieuwe-Tonge

In Nieuwe-Tonge hielp de eigen bevolking m/v met het slik- en moddervrij maken van huis en haard. Mannen, die in dienst waren van de Heidemij en van het Rode Kruis, hielpen hierbij. Nog meer sopmeisjes kwamen om de van modder ontdane woningen te soppen en te dweilen. Deze vrijwilligers zorgden tevens voor het schillen van aardappel en het verder klaarmaken van eten.

Ook uit Alblasserdam kwam men te hulp: na een oproep in "De Alblasserdammer" van 3 april 1953 met de vraag om vrouwelijke vrijwilligers ten behoeve van schoonmaakwerkzaamheden in Nieuwe-Tonge (tekst en foto toevoegen uit boekje Alblasserdam) meldden zich vijf dames. Zij maakten per 29 juni 1953 een aanvang met de schoonmaak van "Ons Dorpshuis"[vi].

Dan Den Bommel

In het boek "Den Bommel, het gedeelde dorp" van M. Bakelaar staan drie foto's van de Bommelse modderploeg, tijdens het afscheidsdiner[vii]. (foto meisjes aan tafel toevoegen)Helaas hebben we geen datum van de foto's. De namen van de dames zijn onbekend. Dankzij verder speurwerk is nu wel bekend geworden dat er moddermeisjes uit Bergambacht en uit Gouda kwamen, voor 14 dagen. Een moddermeisje uit Gouda hielp mee de kerk en een boerderij te reinigen. Zij ontving later, tijdens een bijeenkomst in het Kurhaus te Scheveningen, de herinneringsbroche.

Een opmerkelijk verhaal leverde Eilanden-Nieuws op 11 november 1953. In Den Bommel, waar het 'gewone leven' was hervat, namen mevr. Kruijff [vrouw van de burgemeester] en mej. Ras de organisatie op zich om een groep meisjes naar Schouwen-Duiveland te dirigeren. Op dat eiland waren de dijken weliswaar gedicht, maar was de ravage nog enorm. Modderploegen waren welkom. Men hoopte dat Vrouwenverenigingen de verdere organisatie ter hand zouden nemen en het goede voorbeeld van Den Bommel zouden volgen. De afloop van dit initiatief is onbekend gebleven.

Nog meer over 'moddermeisjes' in deel 6 en over een reünie in het Kurhaus op 9 juni 1953.

[i] Met dank voor de ontvangen gegevens over moddermeisjes via het Ver. blad van de Historische Ver. Hoogblokland, Hoornaar en Noordeloos en via de Geschiedkundige Ver. Giessenburg / Schelluinen. Deze zond een artikel uit het Ver. blad De Kroniek uit 1996

[ii] De heer Van Veen vond in het gemeentearchief Waddinxveen slechts één uitgetypt verslag en wel over de terugkomst van de meisjes in Waddinxveen, na 14 dagen Ooltgensplaat. Voorts enkele financiële stukken met daarin de naam C.A.(Cor) van der Hooft, toenmaals burgemeester van Willemstad. NB. Van der Hooft, bevriend met burg. Hordijk, was bereid in Willemstad hulpgoederen voor het ondergelopen Ooltgensplaat, waar chaos heerste) op te slaan. De goederen werden vervolgens eerst op afroep van Hordijk met een boot overgebracht naar zijn dorp. Het genoemde periodiek gaat naar het Watersnoodmuseum

[iii] Met dank voor gegevens uit 1953 van hulpvaardige meisjes uit Gelderland, via de redactie van 'Kroniek' van de Oudheidkundige Vereniging Voorst

[iv] Ooltgensplaat en de ramp van '53, samenstelling J. Bruijns en W. Binnendijk, 1994

[v] Nieuwsblad voor Gorinchem en omstreken, 13-4-1953

[vi] Uit: 'Gemeente Alblasserdam adopteert Gemeente Nieuwe-Tonge'

[vii] Met dank aan M. Bakelaar voor het gebruik van een foto uit diens boek "Den Bommel het gedeelde dorp. Watersnoodramp februari 1953"

Vrouwelijke vrijwilligers uit de Alblasserwaard.
De moddermeisjes aan tafel tijdens het afscheidsdiner in Den Bommel. (Uit: Den Bommel, het gedeelde dorp van M. Bakelaar)
Afbeelding