Laat oprechtheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U. O God verlos Israël uit al zijn benauwdheden. Psalm 25: 21-22.

In dit lied is David de hartetolk van het nieuwe leven. Hij spreekt van strijd en diepe zelfkennis. Maar ook van grote geloofskennis.

Als hij terugdenkt in zijn leven, ziet hij de bijzondere bewaring en zorg Gods. Leunend op wat wat de Heere be­toonde te zijn en wetende dat de Heere de onveranderlijke en getrouwe is, richt hij voor de toekomst de ogen naar den hemel.

Als wij terug mogen zien is er veel wat ons in het afgelo­pen jaar is overkomen. De openbaring van de mens der zonde neemt schrikbarende vormen aan. De bandeloze mens openbaart zich al driester naar buiten in anti goddelijke daden. In de natuur heeft de Heere veel gesproken en zijn de roep­stemmen veel geweest. In het kerkelijke leven wordt het nor­matief gezag van het woord des Heeren ontkend en verworpen. De mens begeert niet te buigen voor het richtsnoer van de waarheid. In het loslaten van de waarheid wordt de leugengeest gediend en aangebeden. De normen die de wereld voor­schrijft in wandel en levensopenbaring wordt zonder de toets van het woord aanvaard. Het verlaten van de oude paden neemt al grovere vormen aan. Daar tegenover begeert het ware leven de gelijkvormigheid aan en naar het woord van God. Zij begeert: 'Laat de oprechtheid en de vroomheid mij be­hoeden.' Deze oprechte begeerte richt zich op God en de toe­komst. Zeker, er zijn vele onoprechte begeerten, ze richten zich op de mens. De inhoud van de ware geloofsbegeerten is gericht op de gemeenschap met de Heere. Dat is een wereldvliedend, zondehatend leven. Het staat immers in het teken van de toekomst. De dichter spreekt het uit: 'Ik verwacht U'!

Het jaar 2014 is nabij. Het vervlogen jaar predikte de naderende komst van Christus. Niet alleen de komst in het vlees, waar over in deze weken zoveel is gesproken. Maar bovenal over Zijn komst op de wolken des hemels. Juist in het licht van de grote naderende toekomst Gods en de eeuwigheid die daarbij betrokken is, wordt de komst van Christus in het hart als noodzakelijk ervaren.

In deze begeerte mag de dichter zijn hart voor de Heere bloot leggen. Hij mag spreken van zijn oprechtheid in deze. Hij beleed het voor het oog van een heilig en rechtvaardig God. Zijn oprechtheid openbaart zich in rechte daden en zijn leven gaat langs rechte paden. Hij haat het pad der leugen en geveinsdheid. Dat komt omdat de Heere geloofszaken in zijn hart heeft verheerlijkt. Hij vraagt of de Heere de oprechtheid en de vroomheid wil bewaren. Zelf is hij daartoe niet in staat. Hij betrouwt zich toe aan de God van Zijn leven. Hij spreekt over vroomheid, omdat hij deze kent en oefent. Vroomheid is de gestalte van het vernieuwde hart. Het openbaart zich in een tere wandel en oefent deze in een afgezonderd leven. Hij is in zijn levenswandel onderschei­den van de wereld. Hij valt op in zijn praat, gewaad en daad. Dit vloeit uit het door God vernieuwde leven. Zijn bede is: Wilt u mij daarin behoeden, dat is, geef U mij dat vermogen te oefenen. Dat zal gepaard gaan met strijd, met veel strijd. Ook dat weet de dichter. Het zal door vele benauwdheden gaan. Maar hij schuwt daar in de strijd en de vijanden niet. Zijn bede is om de verlossing door God uit al zijn benauwdheden. Zie, een treffende geloofsbegeerte. Hij begeert de toekomst met God te gaan. De vraag zou aan ons gesteld moeten worden, of ook wij verstaan wat de dichter heeft gebeden. De tijden zijn bang, maar ziende op den Heere, niet hopeloos. De komst van Sions Verlosser pre­dikt ons de eeuwige overwinning des Heeren. Hij zal, Ko­ning zijnde, regeren en voorspoedig zijn en recht en ge­rechtigheid doen op de aarde.

U die dit leest, in welke omstandigheden dat u zich ook bevindt, de Heere verwaardige om terug te zien. Wat bracht ons het voorbij gevlogen jaar? Bracht het ons dichter bij God? Leerden wij in heilige afzondering ons levenspad te gaan. Is in onze levensdaden de Godsvrucht afgedrukt? De Heere doe het onderzoeken. En hoe zal de toekomst zijn? Wij weten het niet, de bede van de dichter zij de onze: 'Ik verwacht U'!

Ik blijf den HEER' verwachten;
Mijn ziel wacht ongestoord;
Ik hoop, in al mijn klachten,
Op Zijn onfeilbaar woord.
Mijn ziel, vol angst en zorgen,
Wacht sterker op den Heer',
Dan wachters op den morgen;
Den morgen, ach, wanneer?