De brief.

Karel van Beveren staat voor het raam van zijn appartement. Hij staart naar de mensen die beneden hem door de winkelstraat krioelen. Traag vallen grote witte vlokken uit een donkergrijze lucht. De vlokken verdwijnen nog op de gepekelde straat, maar het ziet er naar uit dat er een flink pak zal vallen als het zo doorgaat. Dat wordt dus een witte kerst, morgen. Zijn ogen glijden over de mensen. Ze hebben haast, zonder uitzondering. Korte driftige pasjes met zware Albert Heijn tassen of gehaaste lange passen om nog voor sluitingstijd iets te halen. Hij staat hier al zeker een half uur, onbeweeglijk. Wat valt er anders te doen? Nu hij met pensioen is gegaan is het moeilijk de dag te vullen. Eenzaam.Het uitzicht is precies wat hij nodig heeft om de langzame uren door te komen.

Wat hij over heeft aan tijd hebben de mensen daar beneden te weinig. Ze rennen uit hun werk om nog snel wat kerstboodschappen te doen. Oh! Hebben we wel genoeg ingeslagen? Haal jij nog even een paar flessen port, borrelnootjes, kaas, paté, saus… En maar rennen.

Hij schudt zijn hoofd. Straks zullen ze waarschijnlijk gestresst alles nog nalopen, opnieuw constateren dat ze nog niet alles hebben, en de kerst ingaan met het gevoel dat hij ook dit jaar weer niet helemaal af is.

Hij kent dat gevoel zo goed.

Hoe vaak heeft hij niet vol verwachting naar iets uitgezien wat vreselijk tegenviel, of helemaal niet kwam? Zijn werk was altijd vol van kleine en grote ergernissen, zijn inkomen altijd lager dan nodig was om de hebbedingen te kopen die hij graag wilde. Huwelijk en kinderen zijn helemaal niet gekomen, al heeft hij er nog zo vaak van gedroomd. En na dat voorval, nu tien jaar geleden, is de eenzaamheid groter geworden dan ooit. Met wie heeft hij eigenlijk nog contact? De buurman hiernaast, af en toe. Een ex-collega spreekt hij nog wel eens. En verder? De mevrouw van de bibliotheek.- 'Dag meneer Van Beveren, hebt u ze weer uit?' – en nog wat van dat soort contacten. Dat is alles.

Zijn meest vertrouwde makker is Ergernis geworden. Zijn vertrouwen in mensen is al zo vaak beschadigd, het hoeft voor hem niet zo nodig meer. Ergernis komt uit de donkere hoek van de kamer aanlopen, op kousenvoeten, en gaat naast hem staan als een kille schaduw. 'Ze zorgen alleen voor zichzelf. Ze laten je barsten. Kijk maar naar je eigen familie. En als ze van de kerk zijn moet je helemaal oppassen. Die draaien je een loer en praten nog vroom ook.' Klinkt zijn raspende, kille stem. Karel zucht. Jaren geleden heeft hij nog wel eens geprobeerd Ergernis weg te jagen. Maar dat is over. Hij knikt. 'Je hebt gelijk.'

Ergernis wijst naar beneden. 'Ze komen wel. Nu rennen ze nog alsof het leven een groot feest is. Ze komen nog wel.'

Karel knikt, zijn ogen tot spleetjes, zijn lippen getuit. 'Reken maar. Ze komen er wel achter.'

Ook de laatste winkelende mensen verdwijnen nu. Reclameborden worden haastig binnengehaald, winkels snel afgesloten en het hoognodige opgeruimd. Iedereen gaat zo snel mogelijk naar huis.

De winkelstraat ligt verlaten, lantarens branden en weerspiegelen op een laagje sneeuw. De dikke vlokken houden aan.

Karel draait zich om. In het appartement is het inmiddels donker geworden. Het klokje van de magnetron is het enige priemende lichtje. Hij knipt de lamp aan. Zal hij al gaan eten? Nee, nog maar even wachten. Hoe eerder je eet, hoe langer de avond is. Hij pakt het boek dat naast zijn stoel ligt. De stilte in de kamer wordt af en toe licht onderbroken door het geluid van de koelkast, en in stukjes geknipt door de grote staande klok tegen de wand. Tik…tik…tik…

Karel schrikt wakker van een schurend geluid. Het boek is van zijn knie gevallen. Wat is dat voor geluid? Ah, de brievenbus! Op dit moment? Voor folders is het nu te laat, en voor de postbode ook. Het staat met stramme benen op en loopt naar de deur. Op de mat ligt een envelop. Hij pakt hem op en draait hem om.

Zijn adem stokt in zijn keel. In zwierige, beverige letters staat er: Aan de heer K. van Beveren. Er staat geen adres op.

Dat handschrift! Karel zoekt steun tegen de muur. Dat handschrift! Dit is onmogelijk! Hij staart naar de letters, ze dansen voor zijn ogen.

Dat beverige handschrift, met lange krullen aan de hoofdletter A, de dubbele krul aan de K en de overdreven bolle buik van de B.

Het handschrift van zijn vader.

Hij loopt terug en gaat in zijn stoel zitten, nog steeds starend naar de brief. Dan vermant hij zich. Hij moet zich niet aanstellen, vader is al tien jaar gestorven, dit kan niet. Het lijkt er gewoon op, meer niet. Maar wie heeft hem dan gestuurd?

De envelop is niet dichtgeplakt, er zit een wit kaartje in, zonder tekst, zonder afbeelding. Alleen een gedicht. In diezelfde, beverige krulstijl geschreven. Er staat:

O mens, beschick uw zielen staat

Terwijl des leevens uurwerck gaat

Want als t gewicht is afgeloopen

van deese korte leevens tijd

Daar is geen ophaal weer te koopen

voor kunst, noch geld, noch achtbaarheid

Johannes Luiken 1649-1712

Het zien van het handschrift haalt oude wonden open. Zijn handen trillen en zijn ademhaling is gejaagd. Het is vaders handschrift. Vader, die tien jaar geleden gestorven is. En met hem de eenheid van de familie. De beelden komen weer boven. Hij beleeft het weer.

De telefoon op het bureau rinkelt. Karel van Beveren pakt op. 'Met Van Beveren, afdeling verkoop.' De telefoniste zegt: 'Ik heb mevrouw Van Dommelen voor je aan de lijn. Het is privé.'

'Ok, geef maar door.' Mevrouw Van Dommelen, de buurvrouw van vader, wat zou die moeten? Toch niet…

'Met Karel.'

'Dag Karel. Karel…het is…hij is…er is iets met…met je vader.' Haar stem klinkt hees. Ze heeft gehuild. Karel sluit zijn ogen. 'Is hij…is hij…?'

'Ja. Ik heb hem net gevonden. Hij lag achter in de tuin. Oh Karel, het is zo erg, en we hadden een uur geleden nog met elkaar staan praten, en ik kan niet begrij…'

'Ik kom er direct aan.'

Karel grist zijn jas van de haak. 'Ze bellen net dat mijn vader is gestorven', roept hij over de afdeling. 'Ik ben weg. Vanavond ruim ik mijn rommel wel op.' Overal verschrikte gezichten van collega's. Een paar proberen iets te zeggen, maar hij loopt door zonder op of om te kijken.

De oude man ligt vredig op het bed. Alsof hij slaapt. Mevrouw Van Dommelen zit in de bank te huilen, de dokter is er. Karel is de eerste die ze ingelicht hebben. 'Hartelijk gecondoleerd, mijnheer Van Beveren,' de dokter schudt hem de hand. 'Ik kon niets meer voor hem doen. Waarschijnlijk een hartstilstand.'

Karel knikt en zwijgt. Hij staart naar het gezicht van de oude man. Waar ben je nu, pa? Ben je nu daar waar je naar verlangde? Hoe vaak heb je me verteld over God, en over je verlangen om Daarheen te gaan?

Tranen staan in zijn ogen, hij wendt zijn blik af. Het is te hopen voor vader, maar aan hem is het niet besteed. Als die godsdienst mag hem gestolen worden. Dat is meer voor Gert, zijn broer. Die is keurig in het voetspoor van pa getreden. Twee keer naar de kerk per zondag. Als het kon vier keer. Maar zo echt als het bij pa was, zo nep vindt hij het bij zijn broer. Bah. De huichelaar. Mooie praatjes, maar dat is dan ook alles. Karel heeft een stille hekel aan zijn voorbeeldige broer, die zo afkeurend doet over Karels 'goddeloze bestaan'. Hij heeft mooi praten, meneer met zijn voorbeeldgezin. Laat hem zich met zichzelf bemoeien. Hij zal wel weer allerlei vrome praat uitslaan als hij hier komt. Hij draait zich om naar mevrouw Van Dommelen. 'Is Gert ook al gebeld?'

Mevrouw van Dommelen knikt. Ze snuit haar neus. 'Ja, net voor jij kwam. Maar de begrafenisonderneming nog niet.'

'Ok, dan zal ik die bellen.' Karel zoekt in het telefoonboek het nummer en belt het nummer van Uitvaartverzorging Hendrikse. Even later legt hij de hoorn neer. 'Ze komen direct. Moeten we verder nog iets regelen?' Hij kijkt naar de dokter. Die schudt zijn hoofd. 'De begrafenisondernemer regelt alles. U kunt daar wel op wachten, gaat u even zitten, het moet een schok voor u zijn.'

'Ach ja,' houdt Karel zich groot, 'je houdt er rekening mee want de man was oud, maar als het gebeurd komt het toch onverwacht. Hij was nog kras. Dus hij lag in zijn tuintje?' Hij kijkt naar mevrouw Van Dommelen. Die knikt en wil net haar verhaal gaan doen als Gert binnenkomt. Hij stormt door de kamer naar de slaapkamer waar pa ligt. Tranen lopen over zijn wangen. De dokter loopt even mee. Stil luisteren Karel en mevrouw Van Dommelen naar het gesprek dat uit de slaapkamer klinkt.

Een uur later loopt begrafenisondernemer Hendrikse nog even na wat hij heeft opgeschreven. 'We hebben alle belangrijke dingen doorgenomen. De dienst, de kist, condoleancetijden, de kaart, even zien…jullie gaan nu de adressen verzamelen?'

Beide broers knikken. Inmiddels zijn ook Gert vrouw Ida en hun twee dochters gearriveerd.

'Kan de lijst morgenochtend klaar zijn? Dan kunnen de kaarten morgen op de post.'

Weer knikken ze. 'Dat moet wel lukken.'

'We zullen eerst iets moeten eten, denk ik,' zegt Ida praktisch. 'Het is al laat.'

Ze vinden een heel brood en beleg in het oude vertrouwde keukentje. Na een hardop uitgesproken gebed waarin Gert geëmotioneerd dankt voor wat vader mocht betekenen, kracht vraagt voor deze moeilijke dagen, en vraagt of zij allen zoals ze aan tafel zitten – dus je bedoelt speciaal mij, denkt Karel, want met de rest zit het wel goed – ook deel mogen hebben aan dat geloof wat vader bezat, eten ze zwijgend hun boterhammen.

Na het eten maken ze de adressenlijst en zitten ze wat verwezen in het kamertje. Karel gaat even een luchtje scheppen. Hij loopt de tuin in, naar de plek waar vader gevonden is.

Dit was de plek die vader als laatste op aarde heeft gezien… Opnieuw krijgt Karel het moeilijk. Als hij een tijd later weer binnenkomt is Gert niet meer in de kamer. Boven kraakt iets. Karel loopt voorzichtig de trap op. Een voorgevoel, Gert zal toch niet… Hij loopt voorzichtig over de overloop, naar de kamer waar vader zijn bureau had staan. Voorzichtig duwt hij de deur open. Dan stapt hij binnen, en kijkt hij recht in het verschrikte gezicht van Gert. In zijn hand heeft hij een opengeslagen dagafschrifenboekje.

Een paar seconden lang staren de broers elkaar aan. Karel's beeld wordt vervormd door een werveling van rode vlekken, hij trilt van kwaadheid. 'Wel jij vieze, vrome geldwolf! Is het je daar om te doen? Moet jij zo nodig je verheugen over de erfenis op de dag dat hij gestorven is? Weet je wat je bent? Een verschrikkelijke huichelaar! Ik wil niks meer met je te maken hebben! En die mooie godsdienst van je mag je houden!'

En nadat hij boos naar beneden is gestampt heeft hij zijn broer alleen nog maar de hoognodige keren rondom de begrafenis en de afwikkeling van de erfenis gezien. Daarna nooit meer.

De kleine familie daaromheen vindt het verhaal van Gert blijkbaar betrouwbaarder dan zijn eigen versie, want ook daarvan heeft hij al tien jaar niets gehoord. Een leegte die gevuld is door Ergernis.

Hij staart weer naar de kaart. Is dit wel het handschrift van vader? Of maakt hij het zichzelf wijs? Heeft hij nog ergens vaders handschrift? Het enige wat hij kan bedenken is het Bijbeltje dat hij vijftig jaar geleden van zijn ouders heeft gekregen. Hij heeft het niet over zijn hart kunnen verkrijgen dat weg te gooien. Hij vindt het in een doos met boeken. Voorin staat: Voor Karel van Beveren. Openbaring 7:16-17. Zijn handen trillen nog steeds als hij de kaart naast het Bijbeltje houdt. Er is geen twijfel mogelijk. Het is het handschrift van vader, als zijn de letters in het Bijbeltje nog krachtig en niet zo bibberig als op de kaart. Angst overvalt hem. Wat is hier aan de hand? Hoe kan vader hem een kaart sturen?

De donkere hoeken in de kamer lijken plotseling bedreigend. Hij knipt nog wat lichten aan, en valt weer besluiteloos in zijn stoel. Dan leest hij het gedicht nog eens. De woorden beuken op zijn ziel: als het gewicht is afgelopen, is daar geen ophaal meer te kopen… Geen tweede kans. Wil vader hem duidelijk maken dat hij ernst moet maken met zijn eeuwige bestemming? Onrustig kijkt hij om zich heen, maar de kamer is stil en leeg. En wat schreef vader daar voor tekst in zijn Bijbeltje? Hij zoekt hem op. Ondanks dat het misschien wel dertig jaar geleden is dat hij een Bijbel heeft open gehad weet hij nog wel dat Openbaring het laatste boek is. Hij leest de tekst: 'zij zullen niet meer hongeren, en niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, nog enige hitte. Want het Lam, Dat in het middens des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.'

De kracht van de woorden…Als in een visioen beseft hij plotseling waar vader zo naar uitkeek, begrijpt hij het verlangen van de oude man. Voor zijn ogen ziet hij een glimp van onvoorstelbare heerlijkheid, eeuwige vreugde, bron van oneindig geluk. Zijn koude ziel hunkert er naar. Hij sluit zijn ogen als de waarheid tot hem door begint te dringen. Zijn leven is waardeloos geweest. Zijn kille hart heeft anderen tekort gedaan, maar vooral ook zichzelf ver weggevoerd van het werkelijke Leven. Hij stevent af op een levenseinde waarna geen vreugde voor hem is weggelegd. En er is geen tweede kans…

Hij kreunt. Was Gert hier maar. Oh, Gert, hoe kan het dat ik ooit nog naar je zou verlangen? Kun jij me helpen. Hij weet hoe dat zit, jij weet er alles van. Ik wil ook die rust die vader had. En ook al vond ik jou geloof nep, kun je me wel helpen? Zal ik Gert op gaan zoeken. Zal ik na tien jaar de stap weer durven zetten?

De deurbel gaat. Het doordringende geluid onderbreekt zijn gedachten. Hij schiet rechtop in de stoel. Wie kan dat zijn? Hij rilt plotseling van angst. Zou vader…? Nee! Dat kan niet! Hij knijpt zijn knokkels wit. Hij durft haast niet bewegen. Na alle angstaanjagende gebeurtenissen…

Weer gaat de bel.

Karel staat op. Met schorre stem roep hij: 'Wie is daar?'

Dof en gedempt klinkt het door de deur: 'Ik ben het, Gert, je broer!'

Karel rukt de deur open, buiten staat Gert, oud en mager. Op zijn lange jas een laag sneeuw.

De broers staren elkaar aan.

'Gert.'

'Karel.'

Karel trekt zijn broer naar binnen. 'Gert, Gert, ik kan het niet geloven…'

'Ik kom vergeving vragen, Karel. Ik…het was fout van mij. Toen, bedoel ik, de dag dat pa overleed. Je had gelijk. En ik kon…'

'Hou op, Gert. Hou op. Wat ben ik blij dat ik je zie. Voor mij kom je werkelijk als een geschenk uit de hemel. Gert, Gert. Wat ik vanavond al niet meemaak… Kom zitten, kom zitten.'

'Ik was vorige week aan het opruimen,' begint Gert als hij in de stoel tegenover Karel is gaan zitten. Zijn handen glijden zenuwachtig over de leuningen, hij kijkt van Karel naar de lichten van het winkelcentrum, en terug. 'Daarbij vond ik nog een doosje met wat papieren van vader. Ansichtkaarten, oude rekeningen en zo. Ik heb ze stuk voor stuk bekeken, en vond toen een kaart die hij een van de laatste dagen van zijn leven aan jou moet hebben geschreven, en die hij nog niet gepost had. Er stond alleen een gedicht op, afijn, dat heb je wel gezien denk ik?'

Karel knikt.

'Het gedicht heeft me vreselijk aangegrepen. Alles kwam weer boven van die dag. Hoe vreselijk boos je was toen je me betrapte. En hoe ik later tegenover iedereen gedaan heb of het aan jou lag dat we elkaar nooit meer spraken. Het hangt nog steeds als een molensteen om mijn nek, Karel. Ik kan zo niet verder leven. Ik moest gewoon naar je toe. Maar toen ik daarnet hier stond durfde ik toch niet. Ik heb alleen de kaart naar binnen geduwd. Terug in de auto had ik ook geen rust. En daarom heb ik de stap toch gezet. Karel, vergeef me, alsjeblieft!'

Er valt een lange stilte. Karel moet het allemaal even verwerken. Dan klinkt zijn stem, nog steeds schor. 'Natuurlijk vergeef ik je, jongen. Maar wil je me alsjeblieft helpen? Als ik sterf is het te laat, Karel. Ik ben er niet klaar voor. Ik ben bang, ik wilde dat ik als vader was. Die zag de dood zo rustig tegemoet. Kan ik dat ook krijgen, Gert? Heb jij dat? Weet jij hoe ik daar aan kom? Kan dat nog voor mij?'

Het duurt even voor Gert antwoord geeft. Zijn stem trilt. 'Natuurlijk kan dat voor jou. God is zo goed, Karel. Hem vertrouw je nooit tevergeefs. Jouw zonden zijn voor Hem geen belemmering. Leg alles voor Hem neer, Karel. Vestig je vertrouwen op Hem.'

'Hoe doe ik dat, Gert?'

'Bidden, Karel. Hij hoort je. Vraag Hem of je gered mag worden. Zullen we samen bidden?'

Karel staat voor het raam. Buiten is het nacht. De lichten van Gert's auto glijden langzaam de bocht om. Er ligt een dik pak sneeuw, en nog steeds vallen de vlokken.

Ergernis is weg. Hij kon het niet meer harden, nu Karel zijn toevlucht zocht bij Het Lam, Dat in het midden van de troon zit.

Karel kijkt omhoog.

De vallende vlokken tegemoet.

Achter de duisternis is het licht.

Ook voor hem.

Kerstfeest.

<Kader>
Leendert van Wezel komt oorspronkelijk uit Stellendam. Hij is een bekende auteur van onder andere het boek Nynke, de heks van Goedereede. Recent is Kerstavond verschenen, een bundel met kerstverhalen. Hierin is onder andere een verhaal opgenomen van Leendert van Wezel. Kerstavond, Uitgeverij Mozaïek, 256 blz., € 18,90 ISBN 9789023 994404