Het kruis in de wolken (50)

IK ZAL DE HEERE ZINGEN!

Met stelle tred spoedde Virginia terug naar Gunther, en nogmaals bleef zij staan, toen ze de gevangenisgebouwen was genaderd. Er werd gezongen. Uit die kerkers van de wanhoop rezen de psalmliederen op. Hoe was het mogelijk? Wisten deze Christenen reeds reeds, dat de verlossing naderde? Wisten ze, dat Farao-Maxentius met zijn ruiters in de Tiber als in een andere Schelfzee was verdronken?
„Ik zal de Heere zingen," zo zongen zij: „want Hij is hoog verheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen... De Heere is een Krijgsman; Heere is Zijn naam! „Hij heeft Farao's wagenen en zijn heir in de zee geworpen; en de keur van zijn hoofdlieden is verdronken in de Schelfzee! De afgronden hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten gezonken als een steen."
„Gunthio!" fluisterde het meisje: „nu kom ik! Nog een ogenblik, en ik ben bij je!" Maar in zulke wereldhistorische ogenblikken is de wil van de eenling als een zwakke strohalm, die mee wordt gevoerd door de bruisende stroom. Een vloed van mensen sleurde haar mee, en de kreet: „De Imperator nadert!" vervulde de lucht.
En zij zag hem. Hij bereed een fier paard, dat ongeduldig op de gebitstang bijtend, een moedig gehinnik uitstootte. Het harnas had hij afgegespt, om de Romeinen te laten zien, dat hij geen verradelijk pijlschot vreesde. Hij kwam immers als hun vriend; als hun bevrijder; als hun Keizer. Zijn mannelijk schoon gelaat straalde, zoals het gelaat van de koningen straalt
in de ure van de zegepraal. Een purperen mantel, het teken van de Keizerlijke waardigheid, omgolfde zijn leden.
Het volk kuste de zomen van zijn mantel; zijn handen. Hij strekte de handen uit en riep: „Deze handen behoren aan u allen, en dit hart behoort ook aan u, o Romeinse volk!"
En op zijn borst schitterde het teken des Kruises... De stralen waren met de zonneschijn als met een schittering van roem vervuld, en een geest van verzoeningsgezindheid ging door het hart van het volk. Zo reed de Triumfator daar heen, met een voorhoede en achterhoede van Romeinse speerruiters; en naast hem de leeuwenkop van de grijze Crocus.

In een bijna niet meer te dragen spanning wachtte Gunther de terugkomst van Virginia af; en de onzekerheid martelde zijn ziel. Hij riep de stokbewaarder, maar slechts de echo van de sombere kerker gaf hem antwoord.
Hij rukte aan zijn ketenen. Dan luisterde hij, en hoorde slechts het bonsen van zijn eigen hart. Deze dag scheen hem lang als een eeuwigheid.
Nu hoorde hij gedruis en vreugdekreten en gejuich. Het gejuich werd al sterker, al geweldiger; de muren van de kerker sidderden er van.
Het gerammel van sleutels en het knarsen van een slot werd vernomen. Het was de stokbewaarder - eindelijk!
Maar hij was niet alleen. „Het uur van de vrijheid heeft geslagen, mijn Broeder!" Het was Pheidons stem. „De kerkers van de Christenen worden ontsloten," ging hij voort met juichende stem; het is het eerste bevel van Keizer Constantijn geweest; en honderden Christenen zijn reeds in vrijheid gesteld."
„Is de Keizer dan binnen de stad? Als triumfator? En waar is Maxentius?"
Maxentius is dood. Hij zonk weg in diepte als Farao in de Schelfzee!"
Gunther legde de handen aan zijn slapen.
„Het is te geweldig, mijn Broeder!" barstte hij uit; „mijn brein is te zwak, het te vatten."
„Daarom ligt er misschien nog wel een gelukkig mensenleven voor u, om het te vatten. Het blijde licht komt te plotseling in de duisternis van uw kerker."

Daar klonk een kreet door de kerker heen; „De Imperator nadert!"
„Welke deur?" riep een gebiedende stem.
„Deze, Majesteit - buk u, want de dorpel is laag!"
„'t Is voor een mens goed, te leren bukken," hernam die stem lachend: „Signora, hoe bent u te moede?"
Het was een gebiedende stem, maar nu klonk zij zonnig en warm. En Gunther herkende die stem.
„Het is het gelukkigste ogenblik van mijn leven," antwoordde de Signora.
En ook die stem herkende Gunther.
De Keizer stond voor hem. En naast de Keizer stond Virgine.
Overstelpt door zijn aandoeningen, wierp de Goth zich aan zijn voeten, maar de Keizer hief hem op.
„Daar is uw plaats niet, mijn getrouwe vriend!" zei de Keizer: „hier, aan mijn hart!"
En hij omhelsde Gunther als een broeder.
„Maak de ketenen los, stokbewaarder!" gebood hij.
Kletterend vielen ze neer.
„Signora!" zei de Imperator: „wilt u uw Keizer een gunst bewijzen? Mag ik op de voortreffelijkste aller verloofden voor een uur beslag leggen?"
Virgine droogde de tranen van de vreugde, die haar over de wangen biggelden.
„Als het niet langer is, mijn Keizer!" zei zij met een zachte glimlach.
Toen zag de Keizer Pheidon aan met een doordringende blik.
„U bent Pheidon uit Nicomedië - behoort u tot de Christengevangenen? Verzamel dan allen in de renbaan; verkwik hen daar met spijs en drank, want het zal voor hen een dag van de vreugde en van de verlossing zijn! Zeg aan de Keizerlijke ambtenaren, dat het geschiedt op mijn uitdrukkelijke last!