De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. Jes. 55:7.

Bent u een goddeloze? Misschien denkt u: Wat een vraag! Want het antwoord is zó overduidelijk voor u: Nee, dat ben ik niet. Ik ben immers geen echtbreker, geen vloeker, geen rover, geen moordenaar, geen lasteraar van Gods Naam, en vul de rij zelf maar aan. Ongetwijfeld kunt u ze aanwijzen. Mensen, die wel zo zijn. Die in uw ogen goddelozen zijn. En zeker, u hebt gelijk. Wie in de meeste gruwelijke zonden leeft, ís een goddeloze. Maar niet alleen diegenen! Want goddeloos, is een ieder mens die zonder God in deze wereld leeft. En zo'n leven, leiden we van nature allemaal. Een leven zonder Hem. Want we zijn God kwijt geraakt. En daardoor zijn we van nature allen een goddeloze geworden.

In het paradijs leefden we met de Heere. In volkomen gemeenschap. Het was onze lust de Heere te dienen, als het allerhoogst en eeuwig Goed. Geheel gewillig en met een hartelijke liefde dienden we Hem. Ja, zo was het. Maar zo is het nu niet meer. Want sinds wij ons moed- en vrijwillig afkeerden van de Heere, zijn we zonder God in deze wereld. Zo was het al bij onze geboorte. We missen alle lust tot gerechtigheid. Juist de ongerechtige dingen hebben de overhand in ons hart en leven. We overtreden Gods heilzame geboden dag en nacht. Met gedachten, woorden en werken. En dat maakt het nu, dat we allen goddelozen zijn. Leeg van God. En vol van alles, wat God niet is.

Lezer(es), wat is het voor ons nodig, dat we door de ontdekkende genade van Gods Geest worden wat we zijn en niet willen wezen. Dat we krijgen in te leven, wie en wat we door de zonde geworden zijn. Dan komt het pijnlijk aan het licht dat wij een goddeloze man of vrouw, jongen of meisje zijn. Gij zijt die man. En dat ondanks uw en jouw wellicht nette leven. Ondanks onze godsdienstigheid. De Heilige Geest gaat je brengen bij je hart. En meende je voor die tijd, dat het nog wel meeviel, nu lukt het niet meer zo te denken. Kon je eerder altijd nog wel mensen aanwijzen, die meerdere of grotere zonden hadden bedreven, nu wordt dat onmogelijk. Want je roept het uit: 'Míjn zonden zie ik steeds voor ogen zweven. Tegen U, U alleen, heb ik zwaar en menigmaal misdreven.' En het wordt de vraag van je leven: Hoe zal het ooit weer goed komen tussen God en mij?

Wat wordt het voor zoeen een wonder, dat de Heere spreekt van een ernstige oproep tot bekering. En dat Hij die oproep richt aan het adres van goddeloze en ongerechtige zondaren. Dat Hij het in Zijn gadeloze ontferming toeroept: De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HEERE.

Gods wegen zijn geheel anders dan de wegen van de goddeloze en Zijn gedachten zijn zo geheel anders dan die van de ongerechtige man (vers 8). Maar waar Gods Geest de waarachtige bekering werkt, daar brengt Hij je af van je eigen wegen en gedachten. Hij maakt dat de wegen, die je bewandelde en de gedachten, die je had, als schuld voor God worden gekend en erkend. Ja, waar Gods Geest je ontdekt aan je goddeloosheid en je erachter brengt dat je gezondigd hebt tegen een heilig, maar ook goeddoend God, daar worden de zonden en de zondenwegen je tot smart en schuld. Dan kun je het er niet meer in uithouden. Er komt een onweerstaanbaar verlangen om heilig voor God te leven. Je gaat door genade de zonde laten, omdat je ze bent gaan haten. En je haat de zonde, omdat God ze haat! Het komt tot een breken ermee, omdat God zo niet aan Zijn eer komt.

Zulken, die door genade van de brede weg worden overgezet op het smalle pad, gaan ook hun ongerechtige gedachten verlaten. Het is mogelijk dat iemand vanwege algemene overtuigingen van zonde en schuld, voor het oog van de mensen, zijn zondeweg of een deel ervan verlaat. Maar dat hij in zijn gedachten eraan vasthoudt. Echter, als de Heere plaats voor Zichzelf in ons hart heeft gemaakt, begeer je de zonde met wortel en tak uit te roeien.

En geliefde lezer(es), in dat verlaten van je weg en gedachten, bestaat nu juist de waarachtige bekering tot God. Want dat is een inkeren tot onszelf, een ommekeer in ons leven, een afkeer van de zonde, een wederkeren tot de Heere. Nee, het is niet tevergeefs de Hem te zoeken, terwijl Hij te vinden is. Hem aan te roepen, terwijl Hij nabij is. Het is niet tevergeefs wanneer de goddeloze zijn weg verlaat en de ongerechtige man zijn gedachten en tot de Heere wederkeert. Want Hij heeft tot het zaad Jakobs nooit gezegd: 'Zoekt Mij tevergeefs.' Ja, wie tot Hem krijgt weder te keren, zal het wonder ondervinden: 'Zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.' Want in Christus is God een ontfermend God. En op grond van de volkomen genoegdoening van Zijn Zoon, is bij Hem veel vergeving!

Daarom zult u het ervaren, als de Heere u door Zijn Heilige Geest leidt in de weg van de bekering, en u met een hartelijke droefheid over uw eigen zonden en schuld doet wederkeren tot Hem, roepende tot Hem, en smekende om Hem, dat Hij een God is groot van genade en rijk in barmhartigheid. Dan zal blijken: Die in hun zonden en ellenden tot Hem zich ter genezing wenden, stoot Hij niet af, maar betoont Hij vriendelijk Zijn gunst en genade.

Ds. D. Zoet, Ouddorp