Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (72)

Hij wilde dat die wind zijn kop leeg kon blazen, zijn ene oor vol op de wind en dan door zijn andere oor alle gedachten één voor één eruit. Weg dwarrelend tussen de takken van de vlierbomen, omhoog buitelend met de om de duintoppen en over het eiland wervelende wind, in rechte lijn terug naar de stad, om de muren waaiend en dan voorgoed verdwijnend in het schuimende gat tussen Goedereede en het eiland Flakkee.
Maar ze verdwenen niet, ze bleven bij hem. Vaak leek het of hij de hele dag door mul zand liep, moeizaam vooruitkomend, soms terugzakkend, altijd hardwerkend om een kleine vordering te maken.

Stap voor stap liep hij naar beneden, tot hij op het strand uitkwam. Hij liep verder over het brede strand, door het mulle gedeelte onder aan het duin, over het half vochtige deel in het midden. Dat brak uiteindelijk toch onder zijn gewicht en eigenlijk vond hij dat vervelender dan het mulle zand, omdat je de illusie had dat het hard was, terwijl je verder wegzakte. En dan over het laatste, harde deel tot aan de vloedlijn, waar je opgelucht kon voortstappen en het leek of je harder liep dan ooit, zeker als je al een uur door al dat mulle spul had geploegd. Hij ademde de zoutige geur van de zee, die altijd groengelig aandeed, diep in zijn longen tot hij zelfs de puntjes daarvan strak voelde staan. De toren van Den Briel was net te zien boven de duinenrij van het eiland Voorne, een paar mijl verderop. Hij bleef staan, recht tegen de wind in kijkend tot zijn ogen traanden. Daar stond hij, in het donker van zijn eigen gedachten, met om hem heen de wind, de zee, het strand. Hij wenste dat hij hier echt helemaal kon zijn, zonder die altijd alles overschaduwende aanwezigheid van het labyrint van zijn leven, waarin hij steeds verder verdwaalde en verstrikt raakte, en waaruit geen uitweg te vinden was. Elke keer als hij een besluit nam en dacht dat daardoor problemen werden opgelost, zaken helderder werden, dat hij onafhankelijker werd van al die krachten die op hem inwerkten, bleek het slechts een droom en liep de weg toch weer verder de helling af en wolkten donkerrode geuren omhoog.
Zo stond hij daar en hij begreep dat het zinloos was om alles te willen vergeten, om niet meer te denken aan de constante dreiging die in de lucht hing, uitgesproken en onuitgesproken door de mensen. De verdachtmaking van zijn zussen. Hij dacht terug aan zijn aanvankelijke opluchting toen Neele vertrokken was uit Goedereede en het niet tot een veroordeling was gekomen. Hij liet zijn gedachten van Neele overspringen naar de andere heks: Nynke. Over haar hadden de mensen het vooral, wist hij. Toch kreeg hij er geen vat op, hij wist zelf ook niet wat nu eigenlijk zijn positie was ten opzichte van haar, maar hij begreep ten diepste wel dat de mensen tegelijkertijd een mateloze bewondering hadden voor Nynke, zelfs in hoge mate een vorm van angst, maar haar ook verafschuwden. Hadden ze een ziek kind of een koe die geen melk meer gaf, een zweer op hun arm of verstopte darmen, dan wisten ze niet hoe snel ze naar de hofstee moesten gaan voor een van Nynkes middeltjes of adviezen. Maar als datzelfde kind ziek werd nadat het toevallig op de markt met Nynke had gepraat of per ongeluk haar had aangeraakt, dan ging al snel het verhaal dat Nynke een vloek over dat kind had uitgesproken. Hij probeerde een standpunt in te nemen, ergens een vast uitgangspunt te vinden, maar het lukte hem niet. Er was geen houvast. God hielp hem niet, niet meer zoals vroeger in ieder geval. In stilte vervloekte hij die hele nieuwe leer, die voor hem het hart uit de godsdienst had gesneden. Hij dacht aan de manier waarop hij zich keurig voegde naar de vormen en gedragingen die hoorden bij de ‘reformatie', zoals de nieuwe leer werd genoemd. Hij zag de kale kerk weer voor zich, waar hij iedere zondag trouw luisterde naar de preken van de opvolger van Alari, Albertus. Alari was na een onduidelijk conflict met het gemeentebestuur afgezet en vertrokken, terwijl hij het schip waarmee hij wegvoer nog gebruikte als preekstoel om hel en verdoemenis over deze verdoemde stad af te roepen. Hij wenste van harte dat het schip buitengaats zou vergaan, met die vervloekte huichelaar aan boord, en afzinken naar die hel waarover hij zo woest preekte. Hij verlangde terug naar de warme sfeer van wierook en de plechtigheid van de rituelen van de mis, naar alles waarin hij God had leren kennen en waarin Christus zich aan hem had geopenbaard. Maar nu was er de reformatie, en God was hij kwijtgeraakt.
Hij had er een keer met Nynke over gesproken, want met Marieke kon hij daar niet over praten. Die zei heel simpel dat de nieuwe leer gewoon de juiste leer was en dat hij verder niet moest zeuren. Dat hij overal veel te veel over nadacht. Maar Nynke had de diepte van zijn vraag beter gepeild en was met hem naar buiten gelopen, waar op dat moment een heldere zomerzon scheen onder een warmblauwe hemel. Hij kon zich niet goed meer herinneren wat ze precies had gezegd, maar de strekking van haar woorden wist hij nog wel, want die hadden hem diep geraakt en bemoedigd. Ze had hem gevraagd of hij begreep hoe dit alles om hen heen tot stand was gekomen. Of hij snapte hoe de natuur werkte en of hij de geheimen van de geneeskrachtige werking van de verschillende kruiden kon verklaren. Toen hij aangaf dat hij dat natuurlijk niet kon, had ze gezegd dat ze daarom een diepe afkeer had van al die mensen die precies tot in de puntjes wisten hoe God wel en hoe Hij niet werkte. Van die mensen die God in een strak schema van uitleg plaatsten en die Hem daarmee tevens bonden aan allerlei menselijke interpretaties. Ze had gezegd dat ze niets tegen die monnik Maarten Luther had en dat hij vast en zeker God had ontmoet in zijn zoektocht, maar dat daarmee niet was gezegd dat God zich in de moederkerk niet aan mensen bekendmaakte. Dat wist ze uit ervaring, had ze gezegd en iets in haar toon op dat moment had hem diep geraakt, hem nog verder in verwarring gebracht over haar. Maar ook had ze gezegd dat die monnik op veel terreinen wél gelijk had, want dat de moederkerk daar de weg was kwijtgeraakt.
Hij besefte dat haar woorden hem vooral bemoedigd hadden, omdat ze het hele probleem draaglijker maakten. Minder scherp. Dat God niet gebonden was aan vormen en rituelen, dat God Gód was en dat een mens niets van Hem kon begrijpen of verklaren.
Zijn gedachten cirkelden vrij rond, eindeloos verder tot hij niet meer wist wat hij dacht, maar er alleen maar was, staand op het strand, de wind rond zijn kop, zijn voeten langzaam wegzakkend en zich vastzuigend in het vochtige zand.
Toen hij iets van verandering bespeurde, deed hij zijn ogen open. Hij knipperde even tegen het licht, maar zag slechts een wolk waarachter de zon nu in één keer schuilging, wat de plotselinge kilte verklaarde die over hem was gevallen. Die wolk was het bovenste deel van een immense donkergrijze massa die vanuit het niets al tot halverwege het zwerk was opgerukt. Hij probeerde te begrijpen hoe dit kon, hoe wolken zo snel aan de hemel konden oprukken, toen hij in de verte het licht op het water zag veranderen. Zijn blik werd getrokken naar een witte veeg over het groenblauwe water, dat nu donker kleurde onder die wolken. Toen hij begreep wat het was - witte kopjes op de door de wind plotseling opgezwiepte golven - had de punt van de windvlaag hem al bereikt. Die rukte met één beweging zijn hoed van zijn hoofd en had als dat mogelijk was geweest, met zijn mantel zeker hetzelfde gedaan. Hij realiseerde zich het gevaar waarin hij verkeerde, hier zomaar open en bloot aan de vloedlijn met de naderende storm recht voor zich. Hij trok met moeite zijn voeten los uit het zuigende zand en begon naar de duinen te rennen. De wind schoot onder zijn mantel, zodat die over zijn hoofd geblazen werd en voor hem uit wapperde, zodat het zicht hem ontnomen werd en hij twee handen nodig had om het kledingstuk weer in bedwang te krijgen. Eindelijk bereikte hij de duinenrij. Hij rende door, omhoog zwoegend, terwijl achter hem de zee was losgebarsten in een bijna dierlijk gebrul en zout schuim hem om de oren vloog. Het leek of de takken hem wilden grijpen, tegenhouden, naar het strand terugduwen.