Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (66)

Met een woest gebaar raapte hij hem weer op, rukte de buitendeur open en smeet hem met alle woedende kracht die hij in zich had weg. De stilte was verdwenen, want de frisse wind woei door zijn haar. Hij voelde hoe de vloek zich van hem afwikkelde, hoe de boze touwen die hem gebonden hielden afknapten en weg wapperden in de wind, hoe de walm van de beneveling uit zijn hoofd woei. Hij zag hoe de platte beker als een schijf door de lucht sneed, wentelend, zwevend, verder vliegend dan hij zelf voor mogelijk zou houden. De mok raakte de grond niet, maar vloog weg. Hij was tegelijk woedend en onuitsprekelijk opgelucht.

Toen hij wat gekalmeerd was, besloot hij om niets tegen Marieke te vertellen over wat hij nu beter begreep. Hij bad tot God om Zijn zegen over hun huwelijkse samenzijn, om een kind voor Marieke. En nadat hij naar boven was gelopen, het kleine Mariabeeldje van het verborgen plekje achter de balk had gepakt en ook de heilige maagd om voorbede had gesmeekt, pakte hij zijn mantel om zijn voorgenomen bezoek aan het klooster te brengen.
De lucht leek wel blauwer en de beige geur dieper dan eerst. Hij ademde de lucht tot in de punten van zijn longen in toen hij de markt overstak en de Pieterstraat in liep, en zo bewust een omweg naar het klooster koos. Hij kwam langs het huisje van zijn zus Neele en prevelde iets tussen zijn tanden terwijl hij van het huis wegkeek. Daarna liep hij het steegje in naar rechts en kwam uit bij het klooster. Een aantal broeders, nu allen godvruchtige protestanten, woonde nog in hun vertrouwde omgeving, hoewel de kapel sober en leeg was.
Eerst ging hij op zoek naar de broeder die de kruidentuin beheerde. Hij vond hem te midden van een perk met dille. Hij begroette hem hartelijk en vroeg of hij nog vingerhoedskruid had. De broeder richtte zich moeizaam op en rechtte met een zucht zijn rug. ‘Goed dat u me even uit deze houding bevrijdt, beste schrijver,’ zei hij. ‘Natuurlijk heb ik nog vingerhoedskruid voor u. U weet, ik heb de laatste jaren steeds extra veel gekweekt voor die kostelijke inkt van u. Loop maar even mee.’
In de schuur naast de kruidentuin hingen talloze bossen gedroogde kruiden en stonden potten vol met allerlei mengsels. Hij stelde de vraag die hij zich had voorgenomen. ‘Hebt u toevallig ook bilzekruid en gevlekte scheerling, broeder?’
De man draaide zich naar hem om en keek hem onderzoekend aan. ‘Bilzekruid en gevlekte scheerling? Nee, die heb ik niet. Maar waarvoor hebt u dat in naam van hemel en aarde nodig, edele heer?’
‘Ik kreeg een vraag daarover van onze dominee,’ antwoordde hij in een vlaag van moedwillige eerlijkheid.
De broeder staarde hem even aan en schudde toen zijn hoofd. ‘Vreemd. Ach ja, Theodorus was vroeger ook al bezig met…’ Hij maakte zijn zin niet af en pakte zwijgend een bos vingerhoedskruid. ‘Maar bilzekruid en gevlekte scheerling heb ik niet,’ herhaalde hij.
Toen hij de kruidentuin weer uitliep, dacht hij hierover na. Hij had zelf veel kennis van planten en kruiden, maar een toepassing voor bilzekruid en gevlekte scheerling in combinatie met elkaar was hij niet eerder tegengekomen. Waar zou het goed voor zijn? Bilzekruid had een zekere pijnstillende werking, maar gevlekte scheerling werd voor zover hij wist niet los gebruikt voor heilzame doeleinden.
Bij de kloosterpoort schoot hem iets te binnen. Hij draaide zich om en ging het kloostergebouw weer binnen. Na even zoeken vond hij broeder Anselmus. ‘Kunt u mij helpen, broeder?’ vroeg hij. ‘U weet veel, ook van boeken over geneeskunst. Wat voor doel kunnen bilzekruid en gevlekte scheerling tezamen dienen?’
Anselmus reageerde als door een wesp gestoken op deze woorden. ‘Wie vraagt dit? Waarom wilt u dit weten?’ vroeg hij met scherpe stem.
‘Onze dominee vroeg me naar deze twee ingrediënten,’ antwoordde hij. Hij had geen zin om de belangen van Alari te verdedigen.
‘Blijf er ver vandaan, zeg ik u,’ sprak Anselmus toen. ‘Ik zal u laten zien waarvoor deze kunnen dienen. Loop met me mee.’
Hij liep de bibliotheek in en na even zoeken vond hij het boek dat hij zocht. Een dun leren werkje, zo te zien nog niet zo oud. Het leer zag er glanzend en nieuw uit. Anselmus legde het op de dichtstbijzijnde leestafel en sloeg het voorzichtig open. ‘Dit werk heb ik niet zo lang geleden kunnen bemachtigen. Het is van de wijze heer Giambattista Porta, maar het recept is ook al eerder beschreven door Andrés de Laguna. Daarover staat meer in het grote “kruidenlexicon” dat daar staat, maar dit is duidelijker.’ Anselmus wees naar een groot, dik boek dat plat op een van de boekenplanken lag.

Op het schutblad las hij:
‘Magiae naturalis sive de miraculus rereum naturalium Libri iii’.
Anselmus bladerde zoekend verder, tot hij bij een pagina kwam waarboven met sierlijke letters in het Latijn stond: ‘Receptuur voor heksenzalf.’
Daaronder stond een inleidende tekst, maar die sloeg hij over omdat Anselmus zijn vinger legde bij een opsomming halverwege de bladzijde. ‘Kijk hier maar. Ziehier waarvoor de combinatie van bilzekruid en gevlekte scheerling wordt gebruikt. Geen enkel ander recept kent bij mijn weten deze combinatie.’

Hij las mee en vertaalde in zijn hoofd:
- 4 dln. Lolium temulentum – raaigras
- 4 dln. Hyoscyamus niger – bilzekruid
- 4 dln. Conium maculatum – gevlekte scheerling
- 4 dln. Aconitum napellus – blauwe monnikskap
- 4 dln. Papaver rhoeas – klaproos
- 4 dln. Lactuca virosa – gifsla
- 4 dln. Portulacca vulgaris – postelein
- 4 dln. Atropa belladonna – wolfskus

‘Heksenzalf,’ prevelde hij. ‘Waartoe dient het? Wat doet het?’
‘In de tekst die hier staat, wordt vermeld dat iemand die een klein tipje van dit mengsel neemt, al dan niet vermengd met wijn of andere drank, buiten zichzelf wordt gebracht, zelfs buiten zijn lichaam zal kunnen reizen, en inzicht krijgt in de verborgenheden die voor mensen niet te kennen zijn en waarvan de kennis de ziel zelf ofwel zal versterken ofwel zal vernietigen.’
Hij bedankte de broeder en verliet het klooster. Hij voelde dat het allemaal te veel voor hem was, hoe het hem verlamde en hoe hij niets anders kon dan al zijn inzichten en kennis diep in zijn binnenste opsluiten, verborgen voor alles en iedereen. Deze last zou hij alleen moeten dragen. Hij besloot oplettender dan ooit te zijn op duivelse tekenen, en meer dan ooit op te passen voor Nynke, Neele en voor Alari. Tegelijkertijd was er, in een soort tegenreactie, de gedachte aan het duiveltje. Kon de boze hem tegen de boze beschermen? Het kruisje en het duiveltje. Hij was veilig, hij was al vaker beschermd door de macht van deze twee voorwerpen.
Langzaam duwde hij de angst van zich af. Met een omweg langs de noordelijke stadsmuur liep hij naar huis.
Thuis was Marieke al bezig eten te koken. Wat was ze mooi, daar in die zonnestralen! Johannes hielp zijn oom in de weverij. Ze waren samen. Het was alsof hij zijn vrouw voor het eerst sinds jaren weer zag.
Ze begroette hem met een glimlach en hij wist dat er iets wat tussen hen in had gestaan weg was, dat de vloek werkelijk was verdwenen. Hij leidde haar zachtjes en liefdevol naar de bedstee, terwijl de stilte in het huis niet leeg meer was, maar vol verwachting. De balk boven in het huis kraakte onder het dak waarover de frisse wind woei.

Hij was het zelf die hun dochter ter wereld hielp. Mathilde zou haar naam zijn. En terwijl hij het kleine lichaampje opnam, flitste zijn eerste ervaring met een bevalling door zijn hoofd, heel even maar, want dit was een gelukkig moment. Een moment waarmee de dreiging van buiten de poorten, waar Lodewijk en Hendrik van Nassau verpletterend verslagen waren op de Mokerheide, Middelburg in handen was gevallen van geuzen en de Spaanse vloot van Don Luis de Requesens bij Reimerswaal was verslagen, even ver weg leek. Hij waste hun pasgeboren dochter schoon met het gekookte water dat reeds klaarstond.
De vloek van Neele was geweken.