Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (65)

‘Hier in Goedereede?’ Hij hoorde zelf hoe zijn stem scheller klonk dan anders.
‘Ja, heeft geen enkel bericht hierover het stadsbestuur bereikt?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Er is natuurlijk zorg in het stadsbestuur, maar gelukkig hebben we geen berichten over iets wat lijkt op wat u hebt meegemaakt.’ Allerlei gedachten schoten door zijn hoofd, geruchten die hij had gehoord. De verhalen van Marieke.
Alari schudde zijn hoofd met een bedroefde trek op zijn gezicht. ‘Ik ben bang dat de satan zich buitengewoon goed vermomd heeft. Hij kan zich voordoen als een engel des lichts, edele heer. Dat was de voornaamste reden om u uit te nodigen, om u bewust te maken van de dreiging en vooral ook omdat ik u hoog inschat. Als er iemand is binnen de muren van deze stad die in wijsheid de sporen van de satan kan herkennen, dan bent u het. Dit heeft God mij in mijn hart gegeven.’
Toen hij later die avond weer door de lange gang uitgeleide werd gedaan, vroeg Alari onverwacht: ‘Uw zuster staat erom bekend dat ze grote wijsheid in kruiden heeft. Ik ben zelf ook goed bekend met de bijzondere werking van veel kruiden en ben op zoek naar gevlekte scheerling en naar bilzekruid. Zou u kunnen vragen of ze dat in haar kruidentuin heeft?’
‘Gevlekte scheerling en bilzekruid,’ antwoordde hij. ‘Als ik haar spreek zal ik het haar vragen, dominee. Maar met uw goedvinden, dat kan wel even duren.’
‘Geen probleem,’ zei Alari. ‘En hartelijk dank voor uw bezoek.’
Toen hij over de markt naar huis liep, was er plotseling een ruisend geklapper, hoog boven zijn hoofd in de donkere lucht. Hij versnelde zijn tred en was blij toen hij de deur van hun huisje achter zich dichttrok.

Het gesprek zat hem niet lekker. Op de een of andere manier had de laatste vraag van de dominee meer te betekenen, daar was hij stellig van overtuigd. Het drukke werk slokte hem een aantal dagen op, maar zo gauw er niet veel vergaderd werd, wilde hij een bezoek aan het oude klooster brengen om iets na te gaan. Het was een zonnige, winderige dag waarop de lucht een beige-gelige geur had en hij rook nog meer geuren, overwaaiend van de witschuimende koppen rond het eiland.
Hij liep naar huis en borg zijn schrijfspullen op. Zijn voorraad inkt begon snel op te raken bij al dit schrijfwerk en hij controleerde wat hij nog aan grondstoffen had. Hij ging aan de mahoniehouten schrijftafel zitten die in de hoek van de kamer stond, een prachtige tafel met houtsnijwerk en een opbouw met kleine vakjes en sleuven, waarin hij perkament, inkt, verse ganzenveren en een verzameling penpunten bewaarde.
Hij controleerde de voorraad slijpsel van ijzerhout in de glazen pot, daarvan had hij nog ruim voldoende. Ook was er nog sap van duinbessen, hoewel niet zo veel meer. Hij zou er binnenkort opnieuw voor de duinen in moeten. Maar het vingerhoedskruid was bijna op en dat was een essentieel bestanddeel om de inkt goed te laten vloeien. In gedachten bleef hij even staan, het potje met de laatste restjes in zijn hand. De zon scheen fel naar binnen en het blauw van de lucht weerspiegelde zich in de door Marieke glanzend schoon geschrobde tegels op de vloer. Marieke was weg met Johannes.
Johannes… Zijn zoon was inmiddels negen jaar en tot nu toe hadden ze niet meer kinderen gekregen. Hij staarde naar de vlammen in de mahoniehouten tafel. Het was een toenemende last in hun huwelijk dat een tweede zwangerschap uitbleef, gisteren nog had Marieke haar verdriet daarover tegen hem uitgesproken. Ze waren nu tien jaar getrouwd en met het verstrijken van de jaren was er iets onzegbaars tussen hen in gekropen. Iets waarmee het genot van de huwelijkse plichten in de bedstee steeds meer omwikkeld leek te raken. Iets waarmee het karakter van Marieke steeds meer scherpte had gekregen. Iets waarmee zelfs haar schoonheid verloren dreigde te gaan.
Wat Marieke onlangs had gezegd, bleef de hele dag in zijn hoofd rondspoken. Ze had ooit gehoord dat een vrouw kinderloos bleef nadat iemand een vloek over haar had uitgesproken.
Buiten woei de wind langs de ramen met een aangenaam geluid. Ergens in het huis kraakte een houten balk. Verder was er alleen de suizende stilte van de kamer, die binnendrong tot in het binnenste van zijn hoofd. En daar was het alsof al zijn gedachten ook tot stilstand waren gekomen. Een lege kamer, een gepolijste tegelvloer, een beige-gele geur en op de witte muur dat ene woord, bloedrood geschreven: vloek.
Marieke had eerst hem er de schuld van gegeven, dat zijn zaad niet goed genoeg was, dat hij tot God moest bidden om een zegen op hun huwelijkse plichten. Dat had hij trouw gedaan, in haar bijzijn, maar tevergeefs. En ze had uiteindelijk Nynke de schuld gegeven, omdat die zo'n kennelijke hekel aan haar had en zo'n heks was, ze had hem zelfs weleens gevraagd Nynke desnoods te smeken om ervoor te zorgen dat deze vloek werd opgeheven. Maar hij was zo gewend geraakt aan Mariekes gedachten over vloeken en bezweringen in relatie tot Nynke, dat hij daar destijds niet al te veel aandacht aan had geschonken.
Een vloek. Was het mogelijk dat Nynke in haar grote hekel aan Marieke een vloek had uitgesproken zodat Marieke geen kinderen meer kon krijgen?
De stilte om hem heen hield aan, buiten waren de wind en de zon, maar hierbinnen was alles tot stilstand gekomen, en dat werd opnieuw benadrukt door een knakkende tik ergens in het houten skelet van het huis.
Langzaam trok hij zijn blik los van de schrijftafel en keek om zich heen. Het leek alsof hij hier voor het eerst was, alsof hij al die jaren in schemer en herrie had geleefd, zodat hij geen tijd had gehad om te beseffen waar hij eigenlijk was. Alsof het nu voor het eerst echt stil en licht was geworden, en hij de kamer eindelijk goed kon zien. Direct besefte hij dat hij eigenlijk ook bijna nooit alleen thuis was. Hij kon zich in ieder geval niet herinneren wanneer.
Zijn blik ging over de houten tafel, de stoelen, langs de bedstee en de wanden naar het kleine keukentje met het houten aanrecht. Het rek met de mokken en de borden, de pot waarin de messen en vorken rechtop stonden. Toen trok die ene mok, die zacht donkergrijs-glimmende mok tussen al die andere mokken, zijn aandacht. De mok die hij van Neele had gekregen, hoelang geleden al? Zijn darmen krampten onverwacht samen toen hij besefte dat hij die mok van zijn zus had gekregen toen Johannes pasgeboren was. De kamer bewoog zich om hem heen, hij schoof naar voren, de mok was vlakbij, zijn hand kon hem pakken. De mok voelde zwaar aan, net als altijd, maar toch: het leek alsof er meer gewicht in zat dan je zou verwachten. De beker was van lood gemaakt en had een sierrandje met een inscriptie, die was vervaagd in de negen jaar gebruik, doordat het zachte metaal gemakkelijk deuken en krassen opliep. Nu hij er goed naar keek stonden er wel een soort letters, maar wat precies kon hij niet lezen. Toch was het alsof de woorden spraken, alsof ze iets kwaads uitwalmden. Hij herinnerde zich hoe Neele gezegd had dat slechte vrouwen het kwaad over zich afriepen en gestraft werden met kinderloosheid. Hij vroeg zich af waarom ze dat gezegd had en waarom dat nu zo scherp in zijn gedachten naar voren kwam.
Het was alsof de stilte nog dieper was geworden, alsof iets of iemand echt de adem inhield omdat dit een moment was waarop het erop aankwam.
In die stilte ervoer hij het bekende, brandende gevoel in zijn broekzak. Zijn hand sloot zich in een gewoontereflex om het duiveltje, dat direct afkoelde op zijn aanraking. Tegelijkertijd voelde hij de warmte van de beker en een draad die vanuit de beker zijn arm in kroop, zijn pols door, op weg naar zijn hart.
Blinde razernij overviel hem als een volle emmer kokend water en met grote kracht kneep hij de beker samen, plette hem, boog het metaal. Daarna stampte hij de vervormde beker plat onder zijn voeten.