Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (64)

Alari haalde diep adem en schraapte zijn keel. ‘Ik ben blij dat u gekomen bent, want ik heb behoefte om met iemand te spreken die een scherp verstand en een wijs hart heeft. En het is me volop bekend dat dit op u van toepassing is, edele heer.’ Hij voelde een vreemde tinteling bij het horen van deze onverbloemde loftuiting aan zijn adres. Het maakte hem nog behoedzamer dan hij al was. ‘Het is niet voor niets dat u stadsschrijver bent en daarmee dagelijks een belangrijke rol speelt rond het stadsbestuur. Een zegen voor onze stad dat zulke wijze mensen binnen onze poorten zijn. Hebt u niet ook in Delft gestudeerd?’
Hij knikte. ‘Ja. Dat klopt, dominee.’
‘In het Sint-Agathaklooster, neem ik aan?’ Opnieuw knikte hij.
‘Weet u overigens dat dit klooster nu gebruikt wordt door Willem van Oranje?’ vervolgde Alari. ‘Maar goed, dat zal u wel bekend zijn. Het stadsbestuur is denk ik goed op de hoogte van dit alles. We hebben toch nog steeds een vertegenwoordiger in de Staten-Generaal?’
‘Jazeker,’ antwoordde hij terwijl hij in de flakkerende vlammen keek. ‘Onze burgemeester Ackerman vertegenwoordigt ons in de Staten.’
‘Kan ons stadsbestuur zich goed vinden in de lijn van de Staten?’ vroeg Alari geïnteresseerd.
Hij keek de predikant aan – de ogen van de man waren slechts even op hem gericht, dwaalden toen weg naar het vuur – en voelde achterdocht in zich opkomen. ‘Natuurlijk staat ons stadsbestuur achter de lijn van de Staten,’ zei hij beslist. ‘Had u daar twijfel over?’ ‘Nee, geenszins,’ antwoordde Alari beslist. ‘Maar het is voor ons allemaal toch verwarrend en onzeker. En angst kan zich gemakkelijk meester van ons maken, zeker als we horen hoe het velen van onze protestantse broeders en zusters vergaat, die worden verdrukt, vervolgd, vermoord.’
‘Dat houdt mij ook bezig,’ zei hij. ‘In hoeverre is het wettig dat het acquisitoir recht heeft plaatsgemaakt voor het inquisitoir recht? Zie het gevolg, zonder enige vorm van proces kunnen verdachten ter dood worden gebracht. Het gevaar is dat er, nu de positie van de verdachte is verzwakt, ook onrecht in het rechtssysteem kan sluipen.’
Alari schoot overeind in zijn stoel. ‘Nee, dat ben ik niet met u eens! Inquisitoir recht heeft zonder meer zijn voordelen, alleen wordt het nu door de verkeerde zijde ingezet! Ik heb situaties meegemaakt waarbij ik wenste dat er destijds al inquisitoir recht had bestaan! In mijn jonge jaren – ik was een jaar of achttien – heb ik ooit in Amsterdam huiveringwekkende situaties meegemaakt. Ik wenste dat ik destijds de mogelijkheid had gehad om de desbetreffende personen voor het gerecht te dagen en onder foltering de waarheid uit hen had kunnen laten persen!’
De vlammen van de haard leken even in de donkere ogen te branden.
Hij was bij deze woorden van de dominee ook wat rechterop gaan zitten. ‘Wat hebt u destijds meegemaakt, dominee?’ vroeg hij.
‘Het is een lang verhaal, maar ik zal het u vertellen. Temeer omdat dit onder andere te maken heeft met de reden waarom ik u wil spreken.’
Alari staarde nu, duidelijk opgewonden, in het vuur en begon te vertellen.

‘Het was laat op een avond toen ik als jongeman van een tocht naar een klooster ten noorden van Amsterdam terugkeerde naar het Sint-Paulusbroederklooster in de stad. De avond was al gevallen. Maar het was niet volkomen duister, want de volle maan stond aan de hemel. Omdat het al zo laat was en ik moe was van de reis, nam ik de kortste weg terug, ook al leidde deze weg door het donkere bos aan de rand van de stad. Dit bos had een slechte naam. Er deden allerlei geruchten de ronde over zaken die zich daar afspeelden, maar ik had de kracht niet meer voor een lange omweg, dus nam ik het smalle pad dat dwars door het bos liep.
U kunt begrijpen dat ik toch een zekere onrust voelde, daar zo alleen in het duister en dat ik dankbaar was voor het maanlicht dat ervoor zorgde dat ik het pad gemakkelijk kon vinden.
Ik was zo'n beetje halverwege het bos toen ik aan de rechterkant, op enige afstand van het pad, een zwak schijnsel meende te zien. Hoewel ik schrok was ik toch ook nieuwsgierig. Ik nam me voor om een paar stappen het bos in te lopen om te zien waar het schijnsel vandaan kwam, maar vervolgens was het alsof ik in de ban kwam van iets dat meer macht had dan ikzelf. Ik liep verder en verder, tot ik aan de rand van een open plek uitkwam en daar zag ik het meest gruwelijke tafereel dat ik ooit heb aanschouwd.'
In een reflex schoot de hand van de predikant omhoog en vervolgens weer naar beneden en hij doorzag dat Alari bij het terugdenken aan deze gebeurtenissen bijna uit gewoonte een kruis had geslagen, wat voor een protestantse predikant bepaald niet netjes zou staan. In zijn binnenste stelde hij met een zekere tevredenheid vast dat Alari zijn roomse hart blijkbaar nog niet was kwijtgeraakt.
Alari zweeg even, alsof hij moed verzamelde om verder te kunnen vertellen.
‘Wat ik daar zag, tart iedere beschrijving,' vervolgde hij toen met gedempte stem.
‘Ik zag een groot vuur, midden op de open plek. Daaromheen hadden zich, in een volmaakte kring, vrouwen verzameld. De meeste hadden zich half ontkleed en bewogen hun ledematen en lichamen op een gruwelijk onkuise wijze. In het midden, vlak naast het vuur, stond een grote vrouw met lang blond haar, naakt. Zij hield haar armen gespreid, alsof ze de vrouwen om zich heen zegende, en ze zong een soort ritmisch lied dat gaandeweg door allen werd overgenomen. Het was geen Latijn, het was een vreemde taal, het deed me denken aan de Keltische talen, waarvan ik later weleens gehoord heb via reizigers in de havens van Amsterdam. Ik zakte op mijn knieën en kon slechts met wijd open ogen volgen wat daar gebeurde. Ik verloor alle besef van tijd en zat daar maar, toen ik begon te beseffen dat het gezang een soort gebed was, een oproep, een bede.'
Opnieuw zweeg Alari.
‘Deze gruwelijke vergadering van vrouwen was bezig de satan zelf op te roepen, de duivel in eigen persoon uit te nodigen in hun midden. Die gruwelijke bede ging steeds maar door en die naakte vrouw stond daar naast het vuur toen er plotseling een hevig geruis uit het bos klonk en een immens grote geitenbok uit het bos de kring in sprong. Ik herinner me nog hoe ik beefde van angst, in de wetenschap dat de duivel zelf daar was, vlak voor me, in de gedaante van een bok. Het was een gruwelijk grote bok, met - vergeef me, edele heer - geweldig grote genitaliën, groter dan passend was bij zijn omvang.
Hij had zich naar de predikant toegewend om niets te missen van wat deze zei.
De vrouwen raakten door het dolle heen en dansten in steeds dichtere kringen rond de bok en over het vervolg herinner ik me slechts flarden. Er was een babylijkje dat in een stoofpot boven het vuur werd gegooid, er was een beker vol vers bloed waaruit iedereen dronk en - opnieuw, vergeef me – uiteindelijk was er een uitzinnig tafereel waarbij die bok gemeenschap had met deze gruwelijke, duivelse wijven.’
Hij voelde hoe het haar op zijn arm rechtop ging staan. Zijn mond was droog, hij tastte naar het glas wijn, prevelde ‘vreselijk’ en nam een ruime slok, alsof hij daarmee de nare smaak van het verhaal kon wegspoelen.
‘Ik verloor het bewustzijn bij al deze gruwelen en werd pas de volgende dag weer wakker. Ik was blijkbaar gevonden en door deze duivelse wijven, of misschien wel door de duivel zelf, weggeworpen, het bos in, tot vlak bij het pad. Daarbij was ik hard tegen een boom aangekomen. Ik had schrammen en builen en een grote schaafplek op mijn hoofd.’
‘God heeft u gered,’ zei hij.
‘Ja, zo is het, broeder,’ antwoordde Alari, in gedachten verzonken. ‘En daarom zeg ik u: waren deze vrouwen maar onder inquisitoir recht gekomen, dan hadden ze gebrand als een fakkel. Maar waarom ik u heb gevraagd te komen: ik ben bang dat ook nu, hier in Goedereede, vergelijkbare taferelen plaatsvinden.’