Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (60)

Toen hij bij de rechter haventoren aankwam, draaide hij zich om en keek neer op de haven, de stad eromheen, het marktplein verderop. Buiten was de onveilige wereld, hierbinnen hielden de mensen elkaar nog in evenwicht, bedacht hij. De beeldenstorm was in der minne geschikt, de pastoor was nog in functie, het klooster functioneerde nog. In een kleine stad als deze moest de hele bevolking wel min of meer eensgezind zijn, je had elkaar te hard nodig om jezelf af te zetten tegen de rest.
Die gedachte bracht hem op Nynke. Steeds meer kreeg hij de indruk dat haar reputatie hier binnen de stadsmuren aan het verslechteren was. Het was nadrukkelijk begonnen na die slechte winter van een paar jaar geleden. Tientallen doden, iedereen had honger, er was overal schaarste. Behalve op de hofstee van Nynke. Haar voorraden waren groter dan die van ieder ander, haar vee gezonder. Ze had zich er goed doorheen geslagen. En hij had vaak genoeg gehoord dat mensen zeiden: Hoe doet ze dat toch? Een vrouw alleen op zo’n hofstee, met een paar kinderen. Ieder ander zou ten ondergaan, doodvriezen, verhongeren. Nynke niet. Boze tongen beweerden dat ze bovennatuurlijke hulp had.
En zag je haar nog weleens in de kerk?
Hij vroeg zich af aan wiens kant Nynke eigenlijk stond. Hij dacht na en kwam tot de conclusie dat ze vooral aan haar eigen kant stond. Evenals Neele trouwens, want over haar spraken ook allerlei boze tongen.

‘Pieter is hier geweest,’ zei Marieke toen hij terugkwam.
‘Pieter?’ vroeg hij.
‘Ja, Pieter van Nynke. Hij kwam een worst brengen.’
Hij knikte. ‘Heerlijk. Had hij nog nieuws?’ Hij vond het jammer dat hij zijn neef was misgelopen. Hij mocht hem. Pieter was een opgewekte jongen met een goed hart, die graag wilde werken en sinds een halfjaar bij de slager aan de markt in dienst was. Met plezier dacht hij terug aan de enthousiaste verhalen van de slager, die hem vorige week vertelde dat de jongen zulk goed werk leverde.
‘Hij vroeg of hij hier kon slapen, want hij moest tot laat doorgaan in de slagerij.’
Hij was bezig een stukje van de worst af te snijden, maar draaide zich abrupt om. ‘Hier slapen?’
Marieke keek op van haar werk aan de tafel. ‘Ja. Ik heb gezegd dat dat niks wordt.’
Hij staarde haar aan. ‘Niks wordt?’
‘Nee, wat wil je? Ik hoef geen heksenbroed in mijn huis. En trouwens, Johannes slaapt al zo licht. Dan komt die jongen hier laat in de avond aan, alles weer wakker. Nee hoor, niks daarvan.’
Hij opende zijn mond, wilde tekeergaan, de spanning die in één keer op zijn borst voelbaar was eruit gooien, maar hij zweeg.
Ze merkte het blijkbaar, want ze keek hem met opstandige ogen aan. ‘Of ben je het daar niet mee eens soms?’
‘Pieter is geen heksenbroed,’ mompelde hij, terwijl hij van haar wegkeek. ‘We hadden hem toch kunnen helpen. Het is een best ventje.’
‘Nodig hem dan uit,’ zei ze met een schelle stem. ‘Haal hem hier binnen! Plek zat in de bedstee, want dan ben ik vertrokken.’
Hij voelde hoe alle kracht uit zijn lijf liep, hij moest moeite doen zijn evenwicht te bewaren. Dus zo voel je je vlak voordat je iemand gaat vermoorden, dacht hij.
Hij draaide zich om en liep naar buiten.

Hij liep gehaast de poort uit en stapte stevig door. Hij had hier een hekel aan. Stiekem gedoe. Slapheid. Want hij besefte duivels goed waar de schoen wrong. Hij durfde nu niet meer terug te gaan om het paard te halen, ze zou beseffen dat hij naar Nynke zou gaan. Misschien zou ze zelfs denken dat hij inderdaad tegen Pieter zou zeggen dat hij alsnog kon blijven slapen en zou ze achter zijn rug om vertrekken. Hij durfde niet tegen haar in te gaan. Hij walgde van zijn eigen zwakheid en van het feit dat hij nu dus steels op weg was naar zijn zus. Hij walgde van zijn eigen twijfel, zijn angst en onzekerheid over wie Nynke eigenlijk echt was.
Straks zou ze hem weer wat meegeven voor thuis. Dat was dan een soort zoenoffer dat hij misschien wel zou inleveren bij Marieke. Die zou boos kijken in het besef dat hij toch weer bij zijn zus was geweest, maar ze zou het offer accepteren en daarmee was de vrede bewaard. Of niet, want zelfs daarop durfde hij niet meer te rekenen.
Nu het erop aankwam, ontdekte hij later die week dat de baljuw dwepend Spaansgezind was. De lieve vrede had, ondanks de verstandige oplossing om een beeldenstorm te voorkomen, niet lang geduurd. Hij vroeg zich af hoelang het nog zou duren voordat het conflict grotere vormen zou aannemen. Na een hevig verlopen vergadering van het stadsbestuur maakte hij de balans op. Willem van Oranje had zich openlijk voor de protestantse zaak uitgesproken en was genoodzaakt als gevolg daarvan te vluchten. Alva ging harder dan ooit tegen ketters tekeer. De baljuw had vandaag de zijde van Alva en de koning gekozen, samen met onderburgemeester Jan de Backer. De rest van het stadsbestuur was veel genuanceerder en zo was er een halfslachtige impasse ontstaan.
Hij had zich teruggetrokken in zijn eigen schrijfkamer, maar kon er niet toe komen aan het verslag te beginnen.
Waar stond Nynke in dit alles? Wiens kant koos zij eigenlijk? Het benauwde hem opnieuw dat hij haar niet kon plaatsen, dat ze ongrijpbaar was voor hem, hij kon haar niet goed volgen.
En ergens irriteerde hem dat, al wist hij niet goed waarom.

18

1572

‘Den Briel is gevallen!'
Hij keek de boodschapper aan en probeerde te begrijpen wat dit betekende.
‘Den Briel?'
‘De geuzen hebben Den Briel ingenomen. En we hebben een handgeschreven bevel ontvangen van hertog Alva zelf om ons te wapenen en de ketterse opmars te stuiten! De baljuw roept een spoedvergadering bijeen. Pak uw schrijfspullen en rep u naar de vergaderzaal.'
Hij keek de bode, die al wegrende naar de vergaderzaal, na en bleef nog enkele tellen roerloos staan. Toen draaide hij zich om en liep naar de schrijfkamer, waar hij zijn schrijfspullen pakte. Hij zag nog een in doek gewikkeld stuk worst liggen, dat hij had overgehouden van het middagmaal. Hij pakte de worst en stopte het laatste restje achter zijn kiezen. Al kauwend liep hij met zijn schrijfspullen naar de vergaderzaal en op de een of andere manier had de zoute worst een troostende en kalmerende uitwerking op hem, te midden van al dit opwindende nieuws.
Toen hij binnenkwam, zat de rest al op zijn plaats. Hij was verbaasd dat iedereen zo snel was gekomen. Hij knikte, nog steeds kauwend, de aanwezigen toe en ging op zijn plaats zitten, aan de zijkant van de zaal.
De baljuw stak direct van wal. Hij beschreef dat ze het bericht ontvangen hadden dat de vloot van de geuzen, de Oranjegezinde rebellen, door de harde westenwind voor de kust van Den Briel was geblazen en dat ze de nietsvermoedende stad hadden ingenomen. Daarna las de baljuw het bevel voor dat ze hadden ontvangen van Alva, de landsregent, om hun stad te wapenen tegen de geuzen. Hij schreef mee en knikte. Dat begreep hij wel. Ze lagen nu immers in de eerste linie, de toren van Den Briel was vanaf hun eigen toren goed te zien. Hoe ver zou het zijn? Slechts vijfentwintig kilometer over het water. Hij slikte het laatste restje worst door. Het was alsof hij er juist meer honger door had gekregen. Maar veel tijd om hierover na te denken kreeg hij niet, hij had alle aandacht nodig om de vergadering te notuleren. In steekwoorden schreef hij de discussie mee, in de hoop dat hij er een samenhangend verslag van zou kunnen maken.