Vervolg verhaal – Nynke - Leendert van Wezel (55)

Maar toen vertelde hij over zijn ervaring van gisteren, die nog nabrandde in zijn binnenste. De oude man luisterde aandachtig, stelde af en toe een vraag en liet zijn verhaal daarna in stilte op zich inwerken.
Hij voelde zich leeg, moe en onveilig. De nabijheid van Johannes deed hem goed, zelfs bij Marieke had hij zich vanmorgen niet op zijn gemak gevoeld en zijn werk had hij gedaan alsof hij op een afstand stond van zichzelf. De vreselijke beelden van zijn nachtelijke visioen brandden nog na in zijn hoofd.
‘Een stier, zei je,’ mompelde Johannes. ‘De duivel waart rond, Lenert. Ik voel het al een tijdje. En ook andere broeders hebben de afgelopen tijd visioenen en dromen gehad die de komst van het kwaad aankondigen. Er is geen twijfel mogelijk, het kwaad heeft vaste voet aan de grond gekregen op dit eiland. Een van ons heeft een visioen gehad waarin hem geopenbaard werd dat er heksen aan het werk zijn. Vreselijke zaken zijn hem geopenbaard, de hel zelf leek zich te openen, het net sluit zich om ons heen.’
‘Maar…’ begon hij. Meteen zweeg hij, zoekend naar woorden.
‘De heilige kerk wordt ook bedreigd. Heb je al gehoord van die bijeenkomsten van protestanten en hun opruiende taal tegen de heilige moederkerk? Heb je al gehoord hoe ze de heilige sacramenten bespotten en hoe ze verbieden om tot de moeder Gods te bidden? En hoe ze zelfs alle heilige beelden verachten en de paus beschimpen?’
Hij knikte. Steeds meer en steeds vaker kwamen er geruchten van bijeenkomsten in de buitenlucht en op geheime plaatsen. Daar hielden protestantse predikers het volk voor dat de heilige roomse kerk vol dwalingen zat en dat de leer die de monnik Maarten Luther had verkondigd en die Johannes Calvijn verder had uitgewerkt, de rechte leer was. Het leek wel of steeds meer mensen zich bij deze ideeën aansloten. Ook binnen Goedereede was er een wat genuanceerde reactie te bespeuren op deze ontwikkeling.
‘En hier in Goedereede, hoe zal het daar gaan?’ verzuchtte Johannes. ‘Want de mensen hier zijn oppervlakkig, mijn zoon. Oppervlakkig in hun geestelijk leven. Kijk maar naar de staat van de kerk, kijk maar naar onze positie hier in de stad. Goedereede zit vol angsthazen, voor wie geloof minder betekent dan een vol bord eten en een goede houtvoorraad. Aan de ene kant heeft iedereen de mond vol over de dreiging van de duivel en het kwaad en o, wat zijn ze bang. Maar niemand beseft dat het er juist op aankomt om nu de zuivere leer vast te houden, in gebed te gaan, offers te brengen. Goedereede holt zichzelf vanbinnen helemaal uit.’
‘Maar wat moeten we doen, broeder Johannes?’ vroeg hij. ‘Wat kunnen we doen?’
De oude man veerde op en keek hem met felle blik aan. ‘Satan verbannen! De Achan die in ons midden is opsporen en vernietigen! Er zijn heksen op ons eiland. Vraag maar aan broeder Anselmus wat hij gezien heeft! Vraag het hem maar! We moeten daar een einde aan maken en wie weet mocht God ons dan nog genadig zijn. Wie weet mocht Hij zijn aangezicht dan nog vriendelijk tot ons wenden. Maar het kwaad moet er eerst uit!’
Het vuur knisperde en knetterde. Hij hoorde verder alleen zijn eigen, wat gejaagde ademhaling.
‘En dat kwaad zullen we vinden door oplettend te zijn!’ ging Johannes verder. ‘Oplettend! Want het kwaad zal zich openbaren, daar ben ik zeker van, als je maar waakzaam bent.’
Op dat moment werd er op de deur geklopt. De jonge portier kwam binnen. ‘Neem mij niet kwalijk, edele heer. Maar de baljuw heeft u laten roepen.’
‘De baljuw? Ik ga mee,’ zei hij terwijl hij opstond. ‘Broeder Johannes, ik kom terug. Dank voor uw tijd en woorden.’
‘Ga met God, mijn zoon,’ zei de oude man.

‘Hank Gerards is verdwenen,’ zei de baljuw. ‘Hij is gisteren vertrokken naar het bos om hout te sprokkelen. Vannacht is hij niet thuisgekomen. Gisteren is zijn buurman samen met zijn vrouw gaan zoeken, maar toen het donker werd zijn ze teruggekeerd. Ik heb bevel gegeven voor een zoektocht en ze wil dat jij ook meegaat.’
Een siddering kroop langs zijn ruggenmerg naar boven. Hij opende zijn mond, maar sloot deze snel weer en knikte.
‘We verdelen ons in groepen. Haal je paard, dan gaan we.’

De lucht was ijlblauw toen hij samen met de baljuw aan het hoofd van een stoet mannen, een kleine twintig bij elkaar, te paard de Zuidpoort uitreed. Hij reed zwijgend voorop, de baljuw schuin achter hem, de schout daar weer achter. Niet veel later kwamen ze bij de splitsing waar een redelijk breed pad richting Ouddorp vertrok, een smal pad recht naar het westen ging, dat verderop langs Nynkes hoeve liep, en een smal paadje meer noordelijk afsloeg, achter het duivelsbos langs.
‘Ik neem deze wel,' zei hij, terwijl hij op de noordelijke route wees. Vijf mannen reden achter hem aan. De woorden van Nynke klonken nog na in zijn hoofd. Hank was dus het bos in gevlucht. Als hij het pad dat achter het duivelsbos liep volgde en halverwege het bos in zou gaan, zou hij weleens het spoor kunnen kruisen dat Hank had gevolgd. In de sneeuw moest zijn spoor makkelijk zichtbaar zijn. Hoewel natuurlijk veel mensen in het bos hout gesprokkeld zouden hebben.