Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (45)

Ze zuchtte onhoorbaar, maar hij zag het wel. En nu pas vroeg hij zich af of zij ook iets te maken had gehad met zijn vertrek naar Delft. Had zij zijn studie betaald? Had zij het geregeld met de baljuw? Zodat hij weg zou zijn bij Marieke? ‘Heb jij mijn studie betaald?’ vroeg hij in een opwelling.
Aan haar reactie zag hij dat ze schrok van zijn vraag. De betekenis daarvan wilde hij niet onder ogen zien. Hij haastte zich iets anders te zeggen.
‘Kan ik morgen een paard gebruiken?’ vroeg hij. ‘Ik moet nog langs op het stadhuis. En ik wil even bij het klooster langs. Broeder Johannes opzoeken.’
Ze knikte. Zwijgend zaten ze nog even bij het kaarslicht.
Hij ging staan. ‘Het was een lange dag,’ zei hij. ‘Ik ga slapen.’
Nynke knikte en ruimde de kommen op die nog op de tafel stonden. Ze reikte hem de kaars aan. ‘Hier, slaap jij maar boven, op je oude plek. Je weet de weg.’ Toen hij halverwege de trap was, klonk uit het donker onder hem opnieuw haar stem. ‘Pap niet opnieuw met haar aan.’
Hij draaide zich om, de kaars viel bijna uit zijn hand. ‘Wat?’
‘Je weet wat ik bedoel. Doe het niet. Ze heeft je verraden.’

De volgende dag stond hij vroeg op. Toen hij beneden kwam, was Nynke al bezig met het bereiden van kruiden. Ze spraken allebei met geen woord over gisteren.
Hij dwong zichzelf niet te vragen wat ze had bedoeld met het verraad.
‘Welk paard zal ik meenemen?’ vroeg hij.
‘De bruine ruin,’ zei Nynke. ‘De zwarte zal ik vandaag denk ik nog nodig hebben. De vrouw van Simon de timmerman kan elk moment een kind krijgen. Ze heeft me gevraagd haar te helpen als het zover is. Het is vanavond volle maan en ik verwacht dat ze me dan komen halen. Vaak breken de vliezen bij volle maan.’
Hij knikte. Het verwonderde hem niets dat Nynke ingeschakeld werd als vroedvrouw. Hij groette haar en liep naar de stal.
Het paard leek hem nog te kennen. De hemel was lichtblauw toen hij wegreed, aan de horizon schoven de laatste regenwolken langzaam weg. De grote houten vaten die Nynke had neergezet bevatten allemaal wel drie duim water. Bij elkaar was het zeker één vat vol. Hij liet zijn blik glijden over het land rond de hofstee. De groente en de kruiden stonden er gezond en blakend bij. Hij wendde het paard en spoorde het aan. In een kalme galop ging het richting Goedereede. Pas nu besefte hij hoeveel hij van dit land hield. De hoge duinen die het eiland als een heg afscheidden van de opdringerige zee, het bos, de duindoornvlaktes, de smalle paadjes door de landerijen als je richting Ouddorp reed. En de altijd aanwezige toren, die als een robuuste wachter daar stond, midden tussen de hoge stadsmuren van Goedereede. Ja, hij was blij weer terug te zijn. Maar vooral gingen zijn gedachten uit naar Marieke. Hij wist uit haar spaarzame brieven dat ze nog bij haar oom Peter Johannes Jobse woonde en ook dat ze nog op het stadhuis werkte. Het was erg vroeg in de ochtend, ze zou vast wel thuis zijn.
Het viel hem op dat ook de situatie rond de stadsmuur verslechterd was. Het opgroeiende hout, altijd trouw weggekapt om de verdediging van de stad te vergemakkelijken, had nu dicht tegen de stadsmuur voet aan de grond gekregen. Het leek in tegenspraak met de scherpe controle aan de muur en hij vroeg zich af in wat voor situatie het stadsbestuur zich eigenlijk bevond. De baljuw was nog dezelfde als twee jaar geleden. Maar natuurlijk zouden er wel andere schepenen zijn aangetreden. De onrust die hij in Delft zo duidelijk voelde was ook tot hier doorgedrongen, besefte hij.
Zonder vaart te minderen joeg hij zijn paard door de smalle straatjes en steegjes. Pas toen hij de markt opreed hield hij zijn paard in. Hij wilde op zijn eerste dag terug in Goedereede niet het risico lopen van een berisping door de schout en hij wist dat deze waarschijnlijk op dit uur in het stadhuis zou zijn. De Pieterstraat door, daar was de achtermuur van de stad. Het huisje van Peter Johannes. Hij gooide de teugel van zijn paard over de haak in de voormuur en klopte op het deurtje. Het duurde even, maar toen ging de deur langzaam open.
Haar gezicht. Als een engel dook ze op in het gat van de deur. ‘Lenert!’ zei ze met schelle stem. Ze trok hem naar binnen, het donker van het gangetje in. Daar was haar geur weer, goud en kobalt en hij rook nu ook iets… anders, maar daar dacht hij nu niet aan. Haar lichaam was stevig en gespierd als altijd, hij proefde haar mond, haar tanden en voelde hoe zijn lichaam hevig reageerde op haar omhelzing. Ze lachte plotseling hoog en schril, en trok hem mee verder het huisje in dat blijkbaar leeg was, want Peter Johannes was nergens te zien. Maar ook dat was slechts een vage gedachte, want nu was er alleen haar koele huid, haar geur, intens en bedwelmend. En hij viel met haar naar beneden, de hemel tegemoet.

Later zaten ze samen aan de hoge tafel in het huis van Peter Johannes, die vanmorgen aan het werk was in een van de herenhuizen aan de markt. Door de brieven waren de belangrijkste gebeurtenissen wel uitgewisseld, maar er viel veel in te vullen waarover niet gesproken was.