Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (40)

De zuster zou eerst zuster Marie om toestemming vragen en dan zou zuster Marie een grote worst uitkiezen van de tientallen worsten die naast de open haard aan de balken hingen. Met een lang mes zou ze de worst afsnijden en met vaardige hand van de hard geworden darm ontdoen, hem sneller in plakken snijden dan het oog kon zien en die dan op een ovaal stuk beukenhout leggen. Zuster Marie Therese zou de worst daarna nog licht besprenkelen met bier - hij hoorde het haar zeggen: ‘Worst en bier zijn vrienden, als je ze niet tegelijk nuttigt, proef je de eenzaamheid’ - en de plank daarna in de handen van de zuster geven die, eerbiedig kijkend naar de vaardigheid van Marie Therese, al die tijd met gevouwen handen naast het grote werkblad was blijven staan. De botergele, met blauw bespikkelde geur van de worst woei hem tegelijk met de binnenkomst van de zuster in de neusgaten en Egmond riep: ‘Ziedaar! Het wonder van Delft. Zonder deze worst smaakt het bier maar half, beste zuster.’
Hij pakte direct een stuk en kauwde er genietend op, zich afwendend van het gesprek met Aerschot en Berlaymont. Die twee zwegen nu ook en Berlaymont zocht zijn plek aan de tafel op. De zuster, die in de hoek van de zaal was achtergebleven, haastte zich om ook hem een grote beker bier in te schenken.
Er viel een stilte in de zaal. Hij zag hoe de aanwezigen in hun eigen gedachten verzonken leken, Berlaymont nog wat perkamenten doornemend en half hardop mompelend. Egmond was voor het raam gaan staan en keek naar buiten, waar de binnentuin van het klooster was te zien. Aerschot zat aan tafel voor zich uit te staren met een ondoorgrondelijk gezicht. Bruiskens schoof zijn schrijfspullen heen en weer terug over de tafel, zuchtend, zich het hoofd bettend met een zakdoek, alsof het echte werk allang was begonnen.

Hoewel hij met zijn rug naar de deur zat, voelde hij de komst van de binnenkomende gast. Voordat hij zich omdraaide, wist hij al wie het was. De reactie van de andere aanwezigen, de zware stem vol gezag waarmee de man groette en eerder al de volstrekte vanzelfsprekendheid waarmee de stoel aan het hoofd van de tafel was leeggelaten door de anderen, maakte dat hij wist wie er komen zou. Heer Willem van Oranje Nassau groette de anderen met een warme glimlach, een korte aanraking, een hand op de schouder en zelfs voor hem had hij een klein knikje en een vriendelijke blik. Hij ervoer de bijzondere uitwerking die deze man had, als hij een kort moment in die heldere ogen keek. Heer Willem ging op de nog lege stoel zitten. Een bediende die in zijn schaduw was meegekomen legde zorgvuldig een aantal perkamenten voor hem op de tafel. De zuster schonk hem een mok bier in. Hij nam direct een grote teug. ‘Mijne heren, als er iets is waarin Delft zich onderscheidt, dan is het toch vooral de brouwkunst,' verzuchtte hij.
‘Er zijn hier meer brouwerijen in de stad dan haren op een hond,' bromde Aerschot.
‘Antwerpen is nog erger,' vulde Egmond aan. ‘Hoewel ze zeggen dat er in het Habsburger rijk zelfs mensen zijn die zich in bier baden.'
Het was alsof de term ‘Habsburg’ in één tel een spanning wakker riep aan de tafel. Er viel een korte stilte en hij hield de adem in, benieuwd hoe het gesprek verder zou gaan. ‘Het is goed elkaar weer te zien,’ pakte heer Willem de draad op alsof hij niets merkte van de stemmingswisseling. ‘Er zijn veel zaken die onze zorgen opwekken en veel zaken die onze aandacht vragen. Laten we allereerst vaststellen waarover wij vandaag in ieder geval spreken moeten. Volgende week vergaderen zowel de Raad van Beroerten als de Raad van State en het is goed ons daarop voor te bereiden.’
Hij zag hoe Oranje met een grote vanzelfsprekendheid de spanning van tafel wiste, als had ze niet bestaan. Hij nam de ganzenveer losjes in de hand, doopte deze in de zuivere inkt en liet de punt net boven het perkament zweven. Geconcentreerd volgde hij de woorden die door de hoge zaal klonken. Hij was nu slechts een oor dat hoorde, een pen die schreef, inkt die zich liet uitstrijken, perkament dat zich liet volschrijven. Hij had geoefend in het zich concentreren op de kern van de woorden, zonder zijn gedachten daardoor te laten meeslepen. Al in het begin van zijn schrijverschap had hij gemerkt dat hij, als hij zich ertoe liet verleiden om ook na te denken over wat er gezegd werd, minder scherp was in het vastleggen. Al zijn aandacht moest gericht zijn op de woorden en de essentie, niets mocht vermorst worden aan inhoudelijke gedachten over het gesprokene. De stemmen van de edellieden wisselden elkaar af, kruisten elkaar soms midden op het pad als de ene uitspraak de andere uitlokte. Op die momenten luisterde hij extra goed om de twee stemmen uit elkaar te houden. De tijd verstreek, er was slechts het schrijven. Pas toen de laatste zin was uitgesproken, de laatste punt was gezet en de vergadering al uit elkaar begon te vallen, kwam al het geschrevene weer over hem heen, als de hekgolf van een stilvallend schip. Toen begon hij te beseffen waarover het ging en welke betekenis het gesprokene werkelijk had gehad.
Hij werd zich nu ook weer bewust van wat er om hem heen gebeurde. Terwijl hij begon met het zorgvuldig opruimen van zijn schrijfspullen en het ordenen van de volgeschreven perkamenten, registreerde hij drie zaken.