Vervolg verhaal – Nynke - Leendert van Wezel (39)

‘Maar natuurlijk, heer.'
‘Hoe kijk jij naar de situatie in onze gewesten? Wat denk jij van de huidige politieke situatie?'
Hij was verrast en voelde zich vereerd dat de lector hem deze vraag stelde. Tegelijkertijd voelde hij een grote terughoudendheid, omdat hij niet goed kon inschatten wat de gevolgen van zijn antwoord konden zijn. ‘Ik ben bang dat de spanningen niet gemakkelijk zullen afnemen, heer, als ik het zo mag zeggen. Ik bedoel: de beleidslijn van de koning kan niet onverdeeld op steun rekenen in onze gewesten en het lijkt er niet op dat er toenadering is te verwachten. Maar dit is natuurlijk slechts mijn beperkte waarneming.'
De lector keek hem een tijdje met een ernstige blik aan. ‘Slechts jouw beperkte waarneming,' herhaalde hij, in gedachten verzonken. Hij staarde uit het raam, waardoor de eerste sporen van het licht te zien waren. Hij knikte. ‘Een goed antwoord,’ zei de lector. Hij rechtte zijn rug en wees op de stoel naast zich. ‘Kom zitten, Lenert, dan maken we een aanvang met Latijn.’
Tegen de middag hadden verschillende edelen zich inderdaad weer verzameld, zag hij toen ze na de les door de kloostergangen naar beneden liepen naar de vergaderzalen. Graaf Van Egmond was er, de grote krijgsman die drie jaar geleden in de veldslagen van Saint-Quentin en Grevelingen had bewezen een geslepen strateeg en dapper strijder te zijn. Berlaymont zag hij, de hertog van Namen en lid van de Raad van Beroerten. Aerschot zag hij aankomen, woest rijdend op de zwarte hengst die hij uit duizenden zou herkennen, omdat het was alsof alle oorlogszucht en alle woestheid van het hele paardenras in deze ene hengst waren samengebald. Megen en Mansfeld waren ook gekomen, als altijd in stilte opduikend in de kloostergangen. Hij had ze niet eens gezien, tot hij merkte dat ze achter zijn rug op gedempte toon met elkaar stonden te praten.
Nadat het gezelschap zich had verzameld, hoorde hij dat werd besloten niet hier, maar in de kloosterzaal op de eerste verdieping te vergaderen. Hij liep de brede trap op, die vanuit de grote hal in het hoofdgebouw met een boog naar boven liep, stap voor stap, genietend van de nabijheid van macht die rozerood geurt in de lucht. Onder zijn arm had hij de varkensleren schrijfmap die hij jaren geleden van Nynke had gekregen. In zijn hand de koker met ganzenveren en onder in de koker de ronde inktfles met de kurken dop. De heer Bruiskens was natuurlijk zelf ook aanwezig, in al zijn omvangrijke waardigheid, zijn onderkin welfde zich symmetrisch over de kanten kraag van zijn kostuum als een om zijn nek gebonden vette worst. Bruiskens zou zich straks pontificaal aan de hoek van de tafel zetten, zijn schrijfspullen breed voor zich uitmetend, terwijl hijzelf aan een tafeltje aan de zijkant van de zaal zou zitten, meeschrijvend met ieder woord, zodat Bruiskens zich omwille van de waardigheid kon beperken tot korte aantekeningen in een alleen voor hemzelf leesbaar handschrift. Hij had er geen last van, ook al wist hij dat Bruiskens zijn schitterend geschreven verslagen zou presenteren alsof ze door hemzelf waren geschreven.
Hij hoorde hoe Bruiskens de aanwezigen met veel misbaar groette. Hijzelf liep zwijgend naar zijn tafel en legde de spullen op de juiste plaats. Ook vandaag zou hij er weer alles aan doen om snel en uitmuntend werk te leveren. Toen alles op zijn tafel in gereedheid was gebracht, pakte hij als laatste de inktpot, die hij met uiterste voorzichtigheid opende. De kobaltgouden geur wervelde uit het flesje omhoog, hij snoof diep en voelde een tinteling van behagen door zijn lijf gaan. Daarna richtte hij zijn aandacht op de aanwezigen, in afwachting van het moment waarop de vergadering zou beginnen.
Aerschot was in fluisterende discussie gemengd met Berlaymont en Egmond, en hij zag aan Aerschot dat deze zich behoorlijk opwond over het onderwerp van gesprek. Egmond maakte sussende bewegingen en Berlaymont schudde nadrukkelijk het hoofd. Hij kon niet verstaan wat er gezegd werd, maar zag wel dat de edelen het niet eens waren met elkaar en dat het Aerschot was die de hitte in de discussie bracht. Hoewel hij er wel voor waakte dat het niet op zijn gezicht te zien was, glimlachte hij in zijn binnenste. Hoe was het mogelijk dat de karakters van het paard en zijn ruiter zo dicht bij elkaar lagen?
Hij zag dat er nog een man ontbrak: Willem van Nassau was nog niet aanwezig. Twee zusters brachten kannen bier en zetten deze gereed op de tafel, met een aantal aardewerken bekers. Ook brachten ze wijn, de beste die er in het klooster te vinden was, en gebroken brood met kruidensaus en honing, zodat het de vergaderende mannen aan niets zou ontbreken.
Eerbiedig vroeg een van de zusters aan heer Egmond of het zo voldoende was. Egmond liet zijn blik over de tafel gaan en knikte. ‘Zeker, zuster. Dank u wel. Of wacht: vorige keer was er van die heerlijke worst. Kunt u ons daar nog een stuk van brengen? Alleen daarvoor zou ik al naar Delft rijden.’ De mannen schoten in de lach en de zuster repte zich weg om de gevraagde worst te halen. In gedachten volgde hij haar, de brede trap af, rechtsaf, de kloostergang in naar de keuken. De prachtige keuken, het domein van zuster Marie Therese, waar de lucht vol was van pure geuren, geel en oranje, zomergroen en lila, leverkleur en mint, en van waaruit je uitzicht had op de kruidentuin en de daarachterliggende kloostertuin.