Vervolg verhaal – Nynke - Leendert van Wezel (38)

Hij stond na de maaltijd op en liep terug naar zijn kamer. Het was hem een groot raadsel hoe Bruiskens zich de plaats van vaste schrijver verworven had voor de bijeenkomsten van de edelen. Hij vond dat Bruiskens niet bepaald iemand was die zich door scherpzinnigheid of bijzonder vakmanschap onderscheidde. Of het moest iets te maken hebben met wat een van de zusters hem pas toefluisterde over de verbintenis die er in de familiesfeer scheen te zijn tussen Bruiskens en een van de edelen.
In zijn kamer aangekomen pakte hij zijn schrijfspullen en zijn aantekenbladen en stopte alles in zijn tas. Hij was vooral blij dat al die edelen hier slechts kwamen zonder hun officiële gevolg, en dus hun eigen secretarissen en schrijvers thuislieten. Hij vroeg zich af of er vandaag nog een vergadering zou zijn, hij had Bruiskens er nog niet over gehoord en de zusters in het klooster ook niet. Maar die wisten natuurlijk ook niet alles wat er speelde. Vooral omdat de bijeenkomsten vaak geen formele status hadden, maar meer informeel waren en aan het oog van velen onttrokken, doordat men hier al voor de formele vergaderingen uit met elkaar van gedachten wilde wisselen.
Die gedachte bracht hem op de een of andere manier bij de edelman Willem van Nassau. Wat een bijzondere man was dat toch. Hij was degene die had uiteengezet dat het van belang was de problemen die in de Raad van State, de Staten-Generaal en de Raad van Beroerte werden aangekaart, op één lijn te brengen, om er zo voor te zorgen dat de juiste zaken met voldoende kracht onder de aandacht werden gebracht. Dat had Oranje goed gezien, vond hij. Als iedereen alleen zijn particuliere problemen inbracht en zich verder liet leiden door de agenda’s van de voorzitters, was de kans op fragmentatie te groot en zou er niet altijd voldoende oog zijn voor de zaken die wel in de gewesten knelden en broeiden, maar niet als zodanig gevoeld werden door de hoge heren zelf. Zo veel wist hij inmiddels wel van bestuurlijke zaken af, na zijn jarenlange ervaring in het stadsbestuur.
Hij voelde veel respect voor deze hoge edelman, die zo’n scherp verstand had en tegelijkertijd zo’n groot oog voor de problemen in zijn omgeving en de mensen om hem heen. Het was ook Oranje geweest die zijn eerste verslag had goedgekeurd en daarmee tevens instemming had gegeven voor zijn aanwezigheid tijdens volgende vergaderingen. Hij was de man intens dankbaar.
Hij deed zijn mantel aan en sloot het kleine kamertje achter zich af. Hij liep de trap af, beneden in de secretarie kwam hij de twee schrijvers tegen, Aaldert en Rijkus. Ze waren bezig hun schrijftafels in gereedheid te brengen voor een lange dag van dupliceren van verslagen, uitwerken van aantekeningen en opstellen van rapporten. Hij wisselde wat woorden met hen en wenste hun een goede dag. Daarop verliet hij de secretarie en liep naar het klooster, even verderop. Hoewel het nog erg vroeg in de ochtend was, was er toch al veel volk op straat. Dat was een van de dingen die hem aantrokken aan het leven hier: je voelde aan het bruisen van de stad, de dynamiek, de belangrijke gasten, inwoners en passanten, dat je hier op een belangrijk kruispunt te midden van de gewesten was. Er was nooit een stil moment in Delft, zelf ’s nachts hoorde je geluiden van de nachtwacht of rumoerige late reizigers. Wat een verschil met de absolute stilte en duisternis rond de hoeve van Nynke.
Die gedachte vervulde hem met pijn. Want denken aan Nynke was denken aan Goedereede, en denken aan Goedereede was denken aan Marieke, en denken aan Marieke was bijna ondraaglijk, omdat ze zo lang zo eindeloos ver weg zou zijn.
De gedachte dat ze zich zou inlaten met een andere man was het ergste. Dat had hem toen hij pas in Delft was aangekomen nachten lang slecht doen slapen. Ze hadden elkaar trouw beloofd bij zijn vertrek, maar hij voelde desondanks een grote onrust op dit punt. Hij probeerde die gedachte van zich af te schudden terwijl hij de kloosterpoort door liep.
Grote brandende toortsen links en rechts van de kloosteringang verlichtten de brede, gewelfde deur, die gastvrij openstond. Binnen werd hij begroet door zuster Anna, die zei dat ze de lector al had zien binnenkomen, dus hij kon rechtstreeks naar diens kamer gaan. Hij bedankte haar en liep door, een kleinere deur door, een lange gang in, een wenteltrap op, opnieuw een gang door tot het einde. Hij stond nu voor een eikenhouten deur, nauwelijks waarneembaar in de diepe schemer van de gang. Hij klopte erop en hoorde, gedempt door de dikke deur, direct het antwoord: ‘Kom binnen!’
Hij stapte binnen, een zee van licht in. Achter een schrijftafel vol boeken en geschriften zat de lector, die hem ook vanochtend weer les zou geven. Hij groette hem eerbiedig en de man knikte hem welwillend toe. ‘Ik heb net je werk van gisteren nog eens bekeken, Lenert. Ik ben onder de indruk. Goed gedaan.’
‘Dank u wel, heer lector,’ zei hij.
‘Vanmorgen gaan we verder met Latijn. Maar ik heb begrepen dat er vanmiddag een vergadering is, dus houd er rekening mee dat je vanmiddag werk te doen hebt.’
‘Heel graag, heer, ik vind het fijn om schrijfwerk te doen bij de vergaderingen.’
‘Ik weet het en ik begrijp het,’ knikte de lector. Hij keek hem vorsend aan en vroeg na een korte stilte: ‘Mag ik jou eens een vraag stellen, Lenert?’