Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (36)

Maar nu was het of zijn ogen werden geopend. Nu zag hij dat wat hij al langer vermoedde, eerder in zijn leven. Nu weer wel en dan weer niet, maar steeds weer terugkerend, de gedachte…
Daar stond hij, tegen de hoek van het huis, een zwarte gedaante, de hoorns zacht glimmend in het sterrenlicht, de bokkenpoten onder de zwarte mantel uit, duidelijk zichtbaar. De duivel zelf was het die Nynke in zijn macht had. De duivel zelf had haar geopenbaard dat hij Marieke had ontmoet.
Nog steeds zweefde hij daar, hoog boven alles, tussen hemel en aarde. Hij greep de alruinwortel, zich vaag bewust van de woorden van broeder Johannes en terwijl zijn ene hand het duiveltje omklemde en de andere de wortel stevig vastgreep, voelde hij de gloeiende draad nu door heel zijn lijf schieten. Met een schorre stem zei hij: ‘Vervloekt ben je, Nynke. Vervloekt ben je. De duivel mag je halen, maar mij zul je niet tegenhouden. Ik vervloek je.'
Met die laatste woorden was het alsof hij zich ontlastte, de hete drang, het woedend suizen, alles viel weg. Het laatste wat hij zag was hoe de zwarte gedaante met een ruk naar hem opkeek en hij vermoedde een grijns, gelige vlammende ogen, blikkerende tanden.
Maar die zag hij niet meer, want hij stortte van grote hoogte terug in de kuil. Het laatste stuk, voordat hij in het harde zand plofte, striemden de takken hem. En daarna was er alleen nog de duisternis en de kou.

Toen hij binnenkwam zat Nynke zwijgend aan tafel verstelwerk te doen aan kleren van Job. Ze keek niet op van haar werk. Job zelf zat bij het licht van een olielamp aan de andere kant van de tafel zaad uit te zoeken. De kinderen lagen al in de bedstee. Hij liep naar de voorraadkast en schonk zichzelf een nap bier in uit het vat. Staande in de deuropening van de kast dronk hij de nap leeg. Daarna liep hij naar de ladder en klom naar boven, de duisternis van de zolder in. In het donker deed hij zijn kleren uit en kroop op de tast in de bedstee.
En al die tijd had niemand in de hofstee ook maar één woord gesproken of één geluid gemaakt.

Toen hij de volgende dag opstond, was het nog steeds donker. Door de trapopening kwam gelig licht naar boven. Hij kleedde zich aan en daalde de trap af. Het was behaaglijk warm, een groot vuur knisperde en knapte in de haard. Nynke was zwijgend bezig broodpap te maken. Ze negeerde hem volkomen toen hij haar groette. Hij keek naar haar. In haar woede bleef ze mooi, ze straalde een verheven strengheid uit die hem tegelijk bang maakte én haar vurig deed liefhebben. Heel even speelde hij met de gedachte hoe het zou zijn met haar in de bedstee, haar harde, sterke lijf naast zich en hij verafschuwde Job Verniel die dat voorrecht had. Job met zijn kromme poten en domme gezicht, wat deed die vervloekte stomme Ouddorper met een vrouw als Nynke? Hoe had Nynke zich ertoe kunnen zetten om zo'n vent te kiezen, wist ze dan niet wat voor vrouw ze eigenlijk was? Hij schrok van zijn eigen gedachten en in zijn geest prevelde hij een gebed om vergeving. Nynke. Dat ze hem negeerde greep hem nu plotseling naar de keel. Hij deed een stap in haar richting. ‘Nynke. Moet dit zo? Waarom ben… waarom doe je zo?'
Een diepe gloed brandde in haar ogen. ‘Waarom doe ik zo?' Aan haar stem hoorde hij dat ze zich maar net goed kon houden. ‘Waaróm, vraag je? Besef je dat dan niet? Wat voor offers ik breng om jou op deze wereld een goed bestaan te geven? Besef je niet wat het…' Ze schudde haar hoofd. ‘En dan gooi jij je leven te grabbel door je met zo’n wijf in te laten. Hoor je me? Mooi gezichtje, ja, dat zal wel. Ze zal je naar de afgrond voeren. Dat zal ze. Zie je dat dan zelf niet? Besef je niet hoe gevaarlijk ze is voor jou? En jij vraagt waarom ík zo doe? Dat weet je wel. Vraag niet naar de bekende weg. Ga niet meer met die meid om.’
Ze draaide zich om. De woorden stenigden hem, benamen hem de adem. Een groot gevoel van eenzaamheid kwam over hem. En woedend, ja, dat was hij ook. Wat nou offers? Schrijfles, goed. En ja, ze was altijd goed voor hem. Maar offers? Waar had ze het over? En daarbij, hij was volwassen, stond op zichzelf. Hij kon zelf kiezen, daar had hij zijn zus echt niet voor nodig.
Jawel, daar had hij haar wel voor nodig.
Nee! Hij kon zonder haar, hij zou haar voorgoed verlaten. Marieke was de vrouw met wie hij zijn leven wilde delen. Daar kwamen geen Nynke en geen duivel tussen.
Wat had de duivel hier nu weer mee te maken?
Hij draaide zich om en liep naar buiten. De kou prikkelde diep in zijn longen en deed hem tot zichzelf komen. Hij dacht na, ging weer naar binnen, sloeg zijn mantel om en pakte zijn tas met spullen. Hij propte er een brood in en een stuk kaas. Hij ging naar de voorraadkast. Daar zag hij op een bord een paar gedroogde paddenstoelen liggen. Hij wist dat Nynke ze vorige week ergens vandaan had gehaald. Ze moest ze al een tijd geleden hebben verzameld. In een reflex pakte hij er een en stopte die ook in zijn tas. Twee appels. Daarna liep hij opnieuw langs zijn zus en ging definitief de kou in.
Niet veel later gaf hij zijn paard de sporen en reed weg, in de richting van de stad, die daar verderop lag, nog in het duister, maar helder gemarkeerd door het grote vuur dat brandde boven op de toren.