Meditatie: In hoger beroep?

Deze woorden vormen een antwoord op een spreekverbod! De aanleiding daarvoor is de genezing van de kreupele bedelaar, die dage­lijks door anderen gedragen werd naar een van de toegangspoorten in de tempel, de Schone poort. Maar voor hem brak een dag aan, waarop hij heeft mogen ondervinden dat niet wat goud of zilver hem geschonken werd door Petrus en Johannes, maar dat hem in de Naam van Jezus Christus de gezond­ heid weergegeven werd. En toen werd zicht­baar: "Maar 't vrome volk in U verheugd, zal huppelen van zielevreugd". Maar dit teken dat de prediking van het Evangelie vergezel­de riep om uitleg. De mensen kwamen niet verder dan verbazing en ontzetting. Zonder de prediking bleef het teken 'stom'!

En zo heeft Petrus het volk in de tempel Jezus Christus verkondigd, Die zij gekrui­ sigd hadden. "En het geloof, dat door Hem is, heeft hem deze volmaakte gezondheid gegeven, in uw aller tegenwoordigheid".

Maar de Joodse leidslieden raken onrustig. Ze beseffen wel dat door deze Naam, de Naam van Jezus, hun tronen wankelen! Wel­nu, daar doen wij alles aan om dat te voor­komen, of niet...? Zo laten ze Petrus en Johannes in verzekerde bewaring zetten. En als ze de volgende dag moeten verschijnen voor de Joodse rechtbank dan mag Petrus, vervuld met de Heilige Geest, opnieuw de enige Naam, door welke wij moeten zalig worden, verkondigen. En na wat nader over­leg besluiten ze de beide apostelen het zwij­gen op te leggen. In ieder geval: niet meer te spreken en te leren over Jezus. Die door God uit de doden opgewekt is, als de enige Weg tot zaligheid.

Dan gaan Petrus en Johannes in Hoger Beroep! Ze doen een beroep op wat recht is voor God. En, zo blijkt uit de woorden van de tekst, dat valt niet vanzelfsprekend samen met de rechtsspraak op aarde. Nu zullen we daar allemaal wel van overtuigd zijn. Er wordt immers heel wat commentaar ten bes te gegeven bij allerlei rechterlijke uitspraken. Maar waar beroepen we ons dan op? Te vrezen is dat we daarbij meer letten op de rech­ten van de mens, dan op wat recht is voor God. Zo openbaart dit Hoger Beroep van Pet­rus en Johannes ook het geheim van het leven in de vreze des HEEREN. Ze zijn er zich van bewust dat ze leven voor God. Dat heel hun leven, hun spreken en zwijgen, hun doen en laten, ja ieder ogenblik, zich afspeelt voor Gods alziende ogen. Dat er daarom straks voor Gods rechterstoel niet één ogenblik in ons leven de Heere ontgaan zal blijken te zijn. Is dat al tot u doorgedrongen? Dat u leeft 'voor God', uw Schepper, aan Wie wij verantwoording schuldig zijn?

Deze woorden bepalen ons er verder bij dat er een grens is aan de gehoorzaamheid, die wij verschuldigd zijn aan hen, die God over ons gesteld heeft. De grens ligt daar waar de gehoorzaamheid aan mensen ons afbrengt van de gehoorzaamheid aan God. Nee, deze woorden staan er niet als een gemakkelijk excuus voor een bepaalde vorm van burger­lijke ongehoorzaamheid, of als een woord waar je 'zomaar' een beroep op kunt doen in een bepaalde situatie. We moeten wel weten wat we doen als we zó in Hoger Beroep gaan! Een beroep op de Hoogste Wetgever, de Hei­lige, voor Wiens ogen geen zondaar kan bestaan, tenzij hij of zij leerde schuilen ach­ter het bloed van Christus. En dan zullen we ook moeten weten wat 'recht is voor God'. En dat heeft Hij geopenbaard in Zijn heilige en heilzame wet. Alleen als we Gods recht lief hebben gekregen, is een beroep op dit recht oprecht.

Een grens aan de gehoorzaamheid aan men­sen, zelfs al zouden deze een (onterecht!) beroep doen op hun recht als gezagsdragers. En dat geldt dan heel concreet. Een kind hoeft een vader of moeder niet te gehoorza­men als het gaat om het misbruik van hun lichaam en zo ook hun geest vernielend. Je mag je ouders niet gehoorzamen als ze je voorgaan in een slordige kerkgang, of als ze bijvoorbeeld tegen je zouden zeggen: 'bidden doe je morgen maar, het is nu al zo laat geworden'. Een werkgever heeft geen recht om van zijn werknemer te eisen dat ten behoeve van het hoogste rendement een werknemer zijn zondag maar moet opoffe­ren. Dan mag het gezegd worden: "oordeelt gij, of het recht is voor God?" En evenzeer geldt het binnen de kerk. Het verzwijgen van de Naam van Jezus in de kerk -als Hij niet langer meer déze Jezus is, Die ons in het Woord getoond wordt- is het hoogste onrecht. ·

Ondertussen is er ook deze les nog. Het ging de apostelen hierbij niet om wat het beste was voor hen, maar wat recht was voor God. Ze hadden allerlei uitvluchten kunnen ver­ zinnen, waardoor zij aan het spreekverbod gehoorzaam geweest waren en waardoor ze onder de bedreigingen vandaan waren gevlucht.

Is het niet een van de oefeningen, die de Hei­lige Geest leert, om meer en meer te leren het leven te richten op wat recht is voor God, zonder daarbij te letten op wat voor ons het beste uitkomt, of waarmee we het meest de sympathie van mensen behouden? Zo heb­ben deze woorden ook een spoor van bloed getrokken door de kerkgeschiedenis. De vele martelaren die schuilden achter wat 'recht voor God' is. Het 'recht voor God', volbracht door de grote Wetsvervuller, Jezus Christus, Die als Hij leed niet dreigde, maar het overg­ af aan Hem, Die rechtvaardig oordeelt.

In het levensboek van Gods kerk, hoort u ook de vertolking van het in Hoger Beroep gaan. Bijvoorbeeld in Psalm 35:

O HEER, Gij ziet het, zwijg niet stil.
Uw recht beslisse mijn geschil.
Ontwaak, treed toe tot mijn bescherming,
mijn God, betoon mij Uw ontferming.
Doe mij, o hoogste Majesteit,
eens recht naar Uw gerechtigheid.
En laat die wreden, dag aan dag,
niet juichen om mijn droef geklag.

Deze meditatie stond eerder in Eilanden-Nieuws van 14 juli 2000.