Afbeelding
Foto:

Column: De wereld was ineens zó klein

Bijna op de tast zocht ik mijn weg naar het werk. De wereld was ineens zó klein. En toen ik achter mijn bureau plaatsnam, bleef ik verlangend uit het raam naar buiten staren. Hoe mooi zou het zijn om nu bij het Havenhoofd te staan? Ik stelde me voor hoe het water en de lucht samen één geheel zouden vormen. Meeuwen zouden op de kleine golven heen en weer dobberen en het zou lijken alsof ze zweefden in het niets.

Het was niet druk die dag. Ik aarzelde een moment en liep naar het kantoor van mijn collega's. We praatten over de mist. Ik vertelde hoe graag ik naar buiten wilde. We spraken af dat ik mocht gaan en foto's zou maken, zodat zij konden meegenieten van mijn wandeling. En zo liep ik nog geen vijf minuten later die dichte deken van mist in.

Eerst naar de bosstrook, waar de zon juist in haar geheel door de nevels heen brak en het slootje en de bomen streelde met een felle schittering. Glinsterende dauwdruppels hingen aan het hoge gras. Het pad voor mijn voeten leek in zuiver goud te zijn gedoopt en ik voelde me omgeven door stralende lichtstroken.

Ik liep het fietspad op, naar het Havenhoofd, waar de wereld nóg mooier was. Er leek geen scheiding meer te zijn tussen hemel en water. Alles was wit en gehuld in een nevel. Van de windmolens waren alleen de wieken nog zichtbaar. Ik zag een bootje varen in die leegte. In het niets. Een eenzame zwaan dreef gracieus met gebogen hals in een fonkelende cirkel van zonlicht. 

Nadat ik de beloofde foto's had gemaakt, kwam ik tevreden op mijn werk aan, nét voordat de zon de mist verdreef, de wereld weer groot werd en de hemel weer blauw, alsof het dorp nooit was toegedekt onder een deken van mist.