Meditatie: Hallelujah!

Ons Psalmboek is een bijzonder geschenk van God aan Zijn gemeente van alle eeu­ wen. Het dient tot eer des Heeren en het is vol onderwijs voor lezers, zangers en hoor­ ders. Augustinus leert ons, dat God geen betere lof kan worden toebereid dan met Zijn eigen Psalmwoorden. Luther wijst erop, dat men de gelovigen hier in het hart ziet. Cal­ vijn duidt dit bijbelboek als een ontleding van al de delen van de ziel, omdat er geen aandoening in de mens is, die niet hier als in een spiegel voorgesteld is. Anderen gewa­ gen van een geestelijke lusthof, apotheek en schatkamer van de christenen. Tenslotte, de kanttekenaren van onze Statenvertaling prij­ zen het boek als een bijzonder kleinood, waarvan waarde en nut niet genoeg over­ dacht kunnen worden, veel minder met ton­ gen uitgesproken noch met pennen beschre­ ven. Opmerkenswaardig deze benaderingen. Geen van allen spreken uitdrukkelijk over melodieën of over vocale of instrumentale muziek, terwijl zij doorgaans toch wel van zang en muziek hielden.

We moeten eruit afleiden, dat het 'wat zin­ gen wij' uitgaat boven het 'hoe zingen wij'. Eerst indien wij wezenlijk beseffen 'wat' we zingen, zal dit zijn juiste weerslag hebben op het 'hoe'. En klinkt onze zang dan mooier in het menselijk oor? Dat is nog maar de vraag... ! En, wat voor ons vals zou klinken als het krassen van een jonge raaf, kan in de oren van de HEERE Zebaoth zuiver als kristal zijn. In 't hemelhof gelden andere normen. Indien wij God slechts eren met de lippen, terwijl het hart er verre van is, kan het de Heere nimmer behagen, Jes. 29:13. Waar gaat het onze Schepper van hemel en aarde dan om? Wel, om Zijn doel met ons uit het paradijs. Onze tekst zegt het: Al wat adem heeft, love den HEERE! Hallelujah!

Wij weten dat ons psalmboek uiteen valt in een vijftal bundels. Elk daarvan wordt afge­ sloten met een door Gods Geest geïnspireer­ de doxologie of lofprijzing (Ps. 41:14, 72:18- 19, 89:53, 106:48 en 150: geheel). Het is, alsof God herhaaldelijk oproept: Let erop, uw/jouw zang moet steeds uitlopen op Mijn eer! Aan het einde van de honderdvijftig psalmen wordt zelfs een geheel lied gewijd aan Gods lof. Nadat onderscheiden instru­ menten zijn genoemd - bazuin, luit, harp, trommel, fluit, snarenspel, orgel en cimbalen - wijst de dichter in de laatste regel van dit bijbelboek op de adem, waarbij vooral onze stem is bedoeld. Alles wat ademt, love de HEERE. Het geheel staat ingeklemd tussen twee 'Hallelujah's' ofwel tweemaal: 'Prijst den HEERE'.

Dit is de opdracht aan mensenkinderen. Van hen - heidens èn godsdienstig - geldt helaas van nature: Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangen­ venijn is onder hun lippen; welker mond is van vervloeking en bitterheid, Rom 3:13. Hoe zullen wij ooit Gods lof nog kunnen ver­ tellen? Laten we toch niet wegvluchten voor de bange klem van deze vraag. Lezers, zan­ gers en zangeressen, bracht dit weleens in heilige verlegenheid voor de Hemelmajes­ teit? Werd dit ooit 'n levensvraag voor u, voor jou, voor mij? God loven en prijzen is Hem de eerste plaats geven. Dan is ons oor niet langer allereerst gespitst op wat wij ver­ mogen, maar gaan wij luisteren naar die alvermogende Stem, waarvan in volkomen­ heid geldt: Mijn mond brengt niets dan lout're wijsheid voort, Ps. 49:1 ber. Dan ook zullen wij ernaar handelen.

Alleen in de weg van wedergeboorte kun­ nen zelfbedoelers God weer bedoelen, Jeho­ va loven en prijzen. Dan maken wij kennis met de droefheid naar God, die een onberou­ welijke bekering werkt tot zaligheid, 2 Cor. 7:10. Boetepsalmen worden ons lief, want zij verklaren wat zich afspeelt in ons vernederd en vertederd hart. Ontdekkingen doen ons zielsoog druipen tot God, Die in de hemel zit, totdat Hij ons genadig zij, Ps. 123:J ber. En moe van 't klagen over de zonde, vloeit het over onze lippen: 'k Wil mij misdaan, die U tergen, niet verbergen, Ps. 38:18 ber. Won­ derlijk, dit klagen op aarde verwekt tegelij­ kertijd ee•njubelen in de hemel. Immers, daar zal blijdschap zijn over één zondaar, die zich tot God bekeert, meer dan over negenenne­ gentig rechtvaardigen die de bekering niet van node hebben, Luk. 15:7.

Ook in het leven van de getrokken zondaar zelf zal klacht plaatsmaken voor jubel, wan­ neer de ziel iets gaat ervaren van Gods ont­ fermingen. Ach, hoe smartelijk toch is het gemis, wanneer - uit veler mond van ge­ meente of koor - wij horen zingen van hulp en heil ons aangebracht, Ps. 118:7 ber., en wij voor dat 'ons' geen 'mij' kunnen noch durven invullen. Daarentegen, als wij in ons zingen eens bemoedigd worden, klinkt het uit 's harten diepsten grond: Want Gods goedheid zal uw druk eens verwiss'len in geluk!, Ps. 42:3 ber. En wanneer de Almach­ tige verrassend Zijn beloften vervult en door het onmogelijke heen de ziel in ruimte stelt - dan rijze de lofzang op als ons danklied tot de Allerhoogste: Wie is aan onze God gelijk, Die armen opricht uit het slijk?, Ps. 113:4 ber.

In dit ondermaanse leven wisselen klacht en jubel zich gedurig af. Dit veranderd met ons sterven. Dan wordt het één van beide, store­ loos. Geef eens rekenschap, lezer(es)? Zoek het deel van de ware Sionsgangers! Welzalig is het volk, dat het geklank van de Koning kent, Ps. 89:16, en daarin op aarde reeds mee mag zingen door genade. Dan zal de zang van de eeuwigheidspsalm straks geen vreemd werk zijn. Nee, nooit zullen onze droevige klaagliederen noch onze vrolijke lofgezangen de grond vormen van het ééuwi­ ge loven en prijzen van de Drieënige. In de gewesten der zaligheid zal eindeloos Gods lof klinken: Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen, en onze Koning is van Isrêls God gegeven, Ps. 89:8 ber. Daar geldt de zuivere vervulling ons tekstwoord: Al wat adem heeft, love den HEERE! Hallelujah!

Deze meditatie stond eerder in Eilanden-Nieuws van 23 juni 2000.