Vervolgverhaal – Nynke - Leendert van Wezel (27)

Het gelige licht flakkerde tegen het hoge balkenplafond en de eikenhouten lambrisering. Hij snoof de geuren diep in zich op: de zachtbeige geur van de oliegewreven houten panelen, de goudkleurige geur van de brandende olie, maar vooral de puur kobaltblauw-gouden geur van zijn eigengemaakte inkt. Hij liet zijn vinger langs het glazen potje gaan en trots vroeg hij zich af of er iemand ter wereld zulke goede inkt had als hij. Al zijn kennis van kruiden en grondstoffen en hoe stoffen met elkaar samenwerken had hij hierin gestopt. Eindeloos vaak had hij geprobeerd de perfecte inkt te maken. Maar even vaak mislukte het, was de inkt te licht, vervaagde te snel, liep uit op het perkament of werd juist korrelig of stroperig. Tot hij onder de dennen, in de duisternis van zijn vertrouwde kuil, een ingeving kreeg en het plotseling voor zich zag: een klein deel van de olieachtige substantie die geperst werd uit zonnebloemen, het diepe zwartblauw van heel fijn gemalen ijzerhout, versterkt met sap van de duinbes en een vleugje sap van het vingerhoedskruid. Al tijdens het zoeken van de ingrediënten in de duinen voelde hij dat dit het goede recept was. Het was een bijna profetisch inzicht en hij vroeg zich af hoe het kon dat hem dit soms overkwam: van tevoren weten hoe de dingen zouden gaan. Het gebeurde hem vaak nadat hij een bezoek had gebracht aan de dennen en zijn gedachten als door een wonderlijke macht gebundeld waren, sterk één kant op gericht, scherper en verder dan hij normaal kon zien, terwijl de geuren zijn neus indrongen als spelden, diep doordringend en betekenis en inzicht gevend in tot dan toe duistere omstandigheden.
Maar hoe dan ook, de profetische gedachte was uitgekomen en nadat hij de kruiden, de bloemen en de bessen had verzameld en op een doek in de zon had gesorteerd, had hij zeker geweten dat dit het gouden mengsel zou worden waarmee hij bijna levend sprekende woorden uit zijn pen zou laten vloeien. De druppels olie en sap die uit de pers in de houten nap liepen, waren als druppels van het leven zelf. De stoffen hadden zich vermengd met water en waren al kokend zo naadloos aan elkaar gehecht dat wat hij uiteindelijk in de kleine potjes goot, bijna zwartblauw bloed leek. In de kobaltkleurige geur zaten gouden en zachtgele tonen, bijna de kleur van zonneschijn. En als het uit zijn pen vloeide was het alsof hij de woorden in zijn hoofd hoorde klinken terwijl hij ze schreef. De inkt was hecht, schreef soepel en hij wist zeker dat het de eeuwen kon doorstaan. Die gedachte vulde hem met iets wat leek op ontzag voor zijn eigen daden, dat hij woorden schreef die geslachten ver zouden meegaan.
De stadsschrijver was vandaag niet aanwezig en er heerste een diepe stilte in de ruimte, waarin het gesuis en gesputter van de lonten van de olielampen net hoorbaar was boven het geratel van de regen. Hij ademde de inktgeur diep in en richtte zijn gedachten weer op zijn werk, toen er geklopt werd. Hij vroeg zich af wie dat kon zijn en riep dat de onbekende gast binnen kon komen. De deur ging open, een meisje kwam een kan bier brengen en een schotel met daarop brood, boter en kaas – was de ochtend al zover gevorderd? Hij kende haar niet, ze was zeker een nieuwe dienstmeid in het stadhuis. Hij liet zijn ogen van de schotel en de kan omhoog glijden, over haar schort waaronder prachtig gevormde borsten naar voren drongen en hij moest zichzelf dwingen om verder omhoog te kijken. Tussen vierkante, brede schouders stond haar hoofd trots en recht en even flitste door hem heen dat ze sterk moest zijn, een sterke vrouw met een vast, gespierd lichaam. Toen zag hij haar ronde kin, haar door een glimlach iets uit elkaar geweken rozerode lippen, haar friswitte tanden, haar rechte neus, de hoge jukbeenderen, en de ogen die hem meevoerden naar de zee, het grijsblauw van een schoon geblazen lucht. Hoewel dit alles zich slechts in twee hartslagen afspeelde, was het alsof het langer duurde, alsof de tijd de adem inhield bij deze onverwachte ontmoeting en alles pas weer zijn eigen snelheid kreeg toen hij in de lachende ogen keek. Hij stond op, onhandig de zware stoel naar achteren schuivend. Haar lach trof hem en ze zei dat hij niet hoefde op te staan voor haar, dat ze alleen maar… Ze maakte haar zin niet af en stond nu ook stil, de glimlach nog op haar gezicht, en nam hem aandachtig op. Ze stond zo dichtbij, dat hij haar lichtblauwe en gouden geur rook. Er waren geen woorden maar toch ook weer wel, want hij voelde hoe ze elkaar in deze ademtocht iets vertelden en hoe niet alleen hij haar, maar ook zij hem iets zei zonder woorden. Toen was het moment verdwenen en zette ze de schaal en de kan op tafel.
Hij bedankte haar en zij lachte zijn woorden weg, groette hem vrolijk en draaide zich om. Toen was de deur achter haar dicht en brandden haar rechte postuur, haar slanke middel en haar brede heupen na in zijn ogen. Later stelde hij vast dat hij het brood, de boter en de kaas had opgegeten, maar hij kon zich er niets van herinneren en moest grote moeite doen om zijn gedachten weer op zijn schrijfwerk te richten.

Later die middag, toen hij zijn werk had afgerond, liep hij door het stille stadhuis de trap af. Vandaag geen bijeenkomsten of vergaderingen. Beneden aarzelde hij even. Geruisloos liep hij de gang in, naar achteren, naar de keuken. Er klonken heldere, tinkelende geluiden door de deur. Voorzichtig opende hij de deur.
Daar stond ze. Ze keek op. Haar grijsblauwe ogen lichtten op, ze lachte naar hem. Hij stapte de keuken binnen, zocht naar woorden, terwijl zijn ogen de hare vasthielden. ‘Nog aan het werk?' zei hij.